ECLI:NL:RBSGR:2002:AE1751

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/3689 BEPTDN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de afwijzing van een asielaanvraag in het kader van de 48-uurs-procedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 30 januari 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie. Eiser, van Sierra Leoonse nationaliteit, had op 10 januari 2002 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De Staatssecretaris heeft deze aanvraag bij beschikking van 14 januari 2002 afgewezen, waarbij eiser stelde dat de afhandeling niet binnen de wettelijk voorgeschreven 48-uurstermijn had plaatsgevonden. Eiser betoogde dat de extra tijd die de rechtshulpverlening had gebruikt voor de voorbereiding van het nader gehoor en het indienen van de zienswijze niet als 'redelijkerwijs niet benut' kon worden aangemerkt, en dat de afwijzing derhalve niet rechtsgeldig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de 48-uurs-termijn op 13 januari 2002 om 17.00 uur was verstreken, terwijl de beschikking pas op 14 januari 2002 om 19.05 uur was uitgereikt. De rechtbank oordeelde dat de extra tijd die door de rechtshulpverlening was gebruikt niet kon worden aangemerkt als tijd die redelijkerwijs niet benut kon worden voor het onderzoek naar de aanvraag. De rechtbank benadrukte dat de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vereist dat de 48-uurs-termijn strikt moet worden nageleefd.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beschikking van de Staatssecretaris en droeg deze op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser. Deze uitspraak onderstreept het belang van de strikte naleving van de 48-uurs-termijn in asielprocedures, en bevestigt dat de rechtshulpverlening niet onterecht extra tijd mag verbruiken zonder dat dit gevolgen heeft voor de termijnoverschrijding.

Uitspraak

RECHTBANK TE ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 02/3689 BEPTDN
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A,
geboren op [...] 1979,
naar gesteld van Sierraleoonse nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0201.10.8052
eiser,
gemachtigde: mr. K.J. Meijer, advocaat te St. Annaparochie,
en DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ‘s-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. D.W. Stevens, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1 Op 10 januari 2002 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 14 januari 2002 afwijzend op de aanvraag beslist. Bij brief van 14 januari 2002 heeft eiser tegen deze beschikking beroep ingesteld. Bij brief van 22 januari 2002 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend.
1.2 De rechtbank heeft op de voet van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de zaak versneld wordt behandeld. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 25 januari 2002. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. Rechtsoverwegingen
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Daarbij is tevens van belang of verweerder, met het oog op de in acht te nemen zorgvuldigheid, de aanvraag binnen achtenveertig proces-uren heeft kunnen afwijzen.
Feiten en standpunten van partijen
2.2 Eiser stelt dat hij de Sierraleoonse nationaliteit bezit, en afkomstig is uit Sierra Leone.
2.3 Verweerder stelt zich in de bestreden beschikking op het standpunt dat niet geloofwaardig is dat eiser de Sierraleoonse nationaliteit bezit en afkomstig is uit Sierra Leone. Daartoe heeft verweerder allereerst aangevoerd dat eiser geen enkel document heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit. Voorts spreekt eiser geen Krio, dat de voertaal is in Sierra Leone. Bovendien is hetgeen eiser heeft verteld over zijn directe woonomgeving onvolledig en op belangrijke onderdelen onjuist.
2.4 Eiser stelt zich in de gronden van het beroep primair op het standpunt dat zijn aanvraag zich niet leende voor afdoening in de AC-procedure aangezien deze niet binnen 48 proces-uren kon worden beëindigd althans niet in die mate dat er een dusdanig reële beslissing kon worden genomen zonder dat er inhoudelijk op zijn asielmotieven is ingegaan.
Verder stelt eiser in de gronden van het beroep dat verweerder ten onrechte twijfelt aan de door hem opgegeven nationaliteit en komaf. Dat eiser geen stamtaal spreekt, komt doordat hij met zijn ouders Engels sprak. Eiser meent voorts dat de informatie die hij heeft verschaft over zijn woonomgeving voldoende concreet en juist is.
2.5 Ter nadere onderbouwing van de stelling dat de aanvraag van eiser niet in de AC-procedure kon worden afgedaan, heeft eisers gemachtigde ter zitting gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 20 december 2001 (nummer 200105777/1). Van belang in dit verband is dat eiser zich op 10 januari 2002 om 11.00 uur heeft aangemeld. De 48-uurs-termijn is op 13 januari 2002 om 17.00 uur verstreken. De beschikking is op 14 januari 2002 om 19.05 uur uitgereikt. Dat is te laat en daarom is het beroep gegrond, aldus eisers gemachtigde.
Verder heeft eisers gemachtigde ter zitting desgevraagd meegedeeld dat, indien de rechtbank niettemin zou oordelen dat de 48-uurs-termijn niet is overschreden en aldus zou toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van eisers asielmotieven, het beroep van eiser zich beperkt tot de weigering, eiser toe te laten op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000.
2.6 De gemachtigde van verweerder heeft – voorzover hier van belang – ter zitting het volgende aangevoerd.
Verweerder volgt de lezing van eisers gemachtigde van de uitspraak van 20 december 2001 van de Afdeling niet. Verweerder beroept zich op uitspraken van de zittingsplaats Groningen. Het in laatstbedoelde uitspraken geschetste verloop van de behandeling in het AC van de asielaanvragen van de desbetreffende vreemdelingen is te vergelijken met het verloop van de behandeling in het AC van de aanvraag van eiser.
Volgens de zich in het dossier bevindende computeruitdraai is in de zaak van eiser door de rechtshulpverlening voor de voorbespreking van het nader gehoor tijd gebruikt op 11 januari 2002 van 20.55 tot 22.00 uur en op 12 januari 2002 van 08.00 tot 18.55 uur. Dit is in totaal 12 uur, waarvan twee uren zijn aan te merken als proces-uren, hetgeen betekent dat sprake is van een termijnoverschrijding van 10 uur. Dit is zeer lang. Het lijkt erop alsof de rechtshulpverlening enige tijd niets heeft gedaan. Uit het dossier blijkt niet, wat de oorzaak is van deze termijnoverschrijding. Op 13 januari 2002 om 21.45 uur is het rapport van nader gehoor en het daarbij behorende voornemen aan eiser uitgereikt. Vervolgens heeft de rechtshulpverlening voor de nabespreking van het nader gehoor en het schriftelijk naar voren brengen van de zienswijze tijd gebruikt op 13 januari 2002 van 21.45 tot 22.00 uur en op 14 januari 2002 van 08.00 tot 17.50 uur. Dit is in totaal 10 uur en 5 minuten, waarvan drie uren zijn aan te merken als proces-uren, hetgeen neerkomt op een termijnoverschrijding van 7 uur en 5 minuten. Ook ten aanzien van deze termijnoverschrijding is uit het dossier niet op te maken wat daarvan de oorzaak is. Dit alles levert een termijnoverschrijding aan de kant van eiser op die in totaal 17 uur en 5 minuten bedraagt. Verweerder benadrukt dat de extra tijd die de rechtshulpverlening heeft gebruikt voor de voorbespreking van het nader gehoor en voor het schriftelijk naar voren brengen van de zienswijze, is aan te merken als tijd die redelijkerwijs niet kon worden benut voor het onderzoek naar de aanvraag. Ware dit anders, dan zou verweerder zich genoodzaakt zien om vóórdat de zienswijze is ontvangen, (eventueel) nader onderzoek te doen dan wel de beschikking te slaan. Een dergelijke manier van doen zou op gespannen voet staan met de door verweerder in acht te nemen zorgvuldigheid bij het nemen van de beschikking. Daarom zijn de extra uren die de termijnoverschrijding hebben veroorzaakt, niet aan te merken als beschikbaar voor het onderzoek naar de aanvraag, anders gezegd: verweerder mag ‘de klok stilzetten’. In eisers geval betekent dit het volgende. De eindtijd – te rekenen vanaf de begintijd (10 januari 2002 om 11.00 uur) plus 48 proces-uren – komt, bij optelling van die termijnoverschrijding, te liggen op 14 januari 2002 om 20.05 uur. De beschikking is op 14 januari 2002 om 19.05 uur uitgereikt, dus binnen de 48 proces-uren, aldus de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling van het beroep
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 In de in rechtsoverweging 2.5 vermelde uitspraak van de Afdeling is ten aanzien van de 48-uurs-procedure het volgende overwogen:
„Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000 en de toelichting op het Vb 2000 heeft de wetgever er voor gekozen om ter bepaling of een aanvraag geschikt is om in een aanmeldcentrum te worden afgewezen, een naar tijdsduur gemeten maatstaf voor te schrijven. Daarbij heeft de gedachte voorgezeten dat de maatstaf dat binnen 48 proces-uren afdoende kan worden beoordeeld of de aanvraag kan worden afgewezen, waarborgt dat slechts zaken aldus worden afgehandeld, die geen tijdrovend onderzoek vergen.
De aldus gekozen maatstaf kan deze door de wetgever beoogde waarborg slechts bieden, indien de uren die voor het onderzoek beschikbaar zijn, worden beschouwd als in aanmerking te nemen proces-uren. Artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb 2000 strekt daartoe. Uit die bepaling vloeit voort dat, buiten de uren van 22.00 tot 08.00 uur, in beginsel alle uren die sedert de aanmelding van een vreemdeling tot de uitreiking van de beschikking verstrijken, als proces-uren zijn aan te merken, met uitzondering van de uren die ten gevolge van door appellant [= de Staatssecretaris van Justitie] aan te voeren en aannemelijk te maken feiten en/of omstandigheden redelijkerwijs niet konden worden benut voor het onderzoek naar de aanvraag.
Gelet op de rechtsgevolgen die de wet verbindt aan afdoening van asielzaken binnen 48 proces-uren, moet hieraan omwille van de rechtszekerheid strak de hand worden gehouden. Dat in feite geen onderzoek plaatsvindt of extra tijd wordt besteed aan bepaalde delen van het onderzoek is op zichzelf geen grond voor het oordeel dat de daarmee gemoeide tijd niet voor het onderzoek beschikbaar was. Ware dit anders, dan zouden door middel van wat appellant noemt ‘het stilzetten van de klok’ ook verhoudingsgewijze tijdrovende aanvragen via de aanmeldcentrum-procedure kunnen worden afgehandeld en zou afbreuk worden gedaan aan de betekenis van de in artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb 2000 neergelegde maatstaf.“
2.8 De rechtbank stelt allereerst vast dat het door de Afdeling in haar jurisprudentie weergegeven uitgangspunt is dat aan de 48-uurs-termijn strak de hand dient te worden gehouden. Gelet op die strekking van de jurisprudentie van de Afdeling, is in de enkele omstandigheid dat de rechtshulpverlening meer tijd dan het in de Vc 2000 gegunde aantal van twee proces-uren heeft gebruikt voor de voorbespreking van het nader gehoor en eveneens meer tijd dan de in artikel 3.117, tweede lid, Vb 2000 gegunde drie proces-uren heeft gebruikt voor het schriftelijk naar voren brengen van de zienswijze, op zichzelf geen aanleiding gelegen om reeds daarom die extra tijd aan te merken als uren die redelijkerwijs niet konden worden benut voor het onderzoek naar de aanvraag.
Die omstandigheid is immers niet aan te merken als specifiek betrekking hebbend op het verloop van de behandeling in het AC van de aanvraag van eiser, doch is algemeen geldend. De rechtbank tekent hierbij aan dat verweerder niet is gehouden zonder meer te accepteren dat de rechtshulpverlening extra tijd neemt voor de voorbespreking van het nader gehoor. Voorts is verweerder bevoegd, een besluit te nemen op de aanvraag, ook zonder dat er een zienswijze is uitgebracht.
Conclusie is derhalve dat het in de jurisprudentie van de Afdeling weergegeven uitgangspunt geen uitzondering kan lijden louter onder de omstandigheden, als door verweerder in de onderhavige zaak genoemd.
Hetgeen eiser verder tegen de bestreden beschikking heeft aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking.
2.9 Het beroep is gegrond.
2.10 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 14 januari 2002;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad EUR 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. R. Depping, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier op 30 januari 2002.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden op: 30 januari 2002