ECLI:NL:RBSGR:2002:AE1732

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/18249 BEPTDN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en zorgvuldigheidsbeginsel in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een asielaanvraag van eiser, die stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn. Eiser had eerder in België een asielaanvraag ingediend, die onherroepelijk was afgewezen. Na zijn komst naar Nederland verbleef hij enkele maanden in psychiatrische ziekenhuizen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het feit dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft voldaan aan de zorgvuldigheidsnormen zoals neergelegd in de paragrafen 207 en 208 van het Handbook van de UNHCR. Verweerder heeft onvoldoende onderzocht of eiser in staat was om zijn relaas naar voren te brengen, mede gezien zijn psychische toestand en eerdere behandelingen in psychiatrische instellingen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat verweerder niet heeft aangetoond dat eiser in staat was om zijn asielmotieven adequaat te verwoorden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De uitspraak is gedaan op 29 februari 2002 door een meervoudige kamer van de rechtbank.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/18249 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1972, van gestelde Algerijnse nationaliteit, zonder bekende woon- of verblijfplaats, eiser,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.C.G.G. van Hoek, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 26 november 1996 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend alsmede een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard. Bij besluit van 25 maart 1998 heeft verweerder de aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd vanwege de niet-ontvankelijkheid ervan en heeft verweerder de aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard niet ingewilligd. Bij bezwaarschrift van 22 april 1998 heeft eiser tegen het besluit in primo bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 5 mei 1998 en aangevuld bij brieven van 8 juni 1998 en 26 juni 1998. Het bezwaar is bij besluit van 6 april 2001 kennelijk ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 1 mei 2001 heeft mr. N.J.A. Hennipman-Karelse, advocaat te Utrecht, als gemachtigde van eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 11 mei 2001. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. Op 7 juni 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 7 november 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Bij brief van 5 november 2001 heeft de hiervoorgenoemde gemachtigde zich aan de zaak onttrokken.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2001 te Alkmaar. Eiser is aldaar niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. FEITEN
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Voor zijn komst naar Nederland heeft eiser op 27 september 1994 onder de naam B danwel B, geboren op [...] 1972 van Algerijnse nationaliteit, een asielaanvraag in België ingediend. Deze aanvraag is aldaar door het Commissariat General aux Refugiés et aux Apatrides afgewezen. Vervolgens is op 16 november 1996 het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
Eiser is na zijn inreis hier te lande van eind 1996 tot ongeveer 15 januari 1997 in het psychiatrisch ziekenhuis Franciscushof te Raalte en van 20 april 1997 tot 13 mei 1997 opgenomen geweest in het centrum voor psychiatrie en psychogeriatrie APZ-Drenthe. De laatstgenoemde behandeling is op zijn eigen verzoek in mei 1997 stopgezet.
Het nader gehoor dat op 16 december 1996 zou plaatsvinden is uitgesteld omdat eiser destijds was opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis Franciscushof te Raalte. Vervolgens heeft verweerder op 13 februari 1997 een aanvang gemaakt met het nader gehoor. Dit gehoor is echter afgebroken vanwege het feit dat bekend was geworden dat eiser vóór zijn komst naar Nederland in België asiel had gevraagd en verweerder dit feit nader wenste te onderzoeken alvorens eiser nader te horen.
Op 4 maart 1997 is eiser door de Koninklijke Marechaussee overgenomen van de Bundesgrenzschutz in Duitsland nadat eiser door deze instantie was aangehouden wegens overtreding van de Vreemdelingenwetgeving.
De Medisch Adviseur (MA) heeft op verzoek van verweerder op 30 december 1999 een advies uitgebracht inhoudende dat eiser medisch gezien aan psychische klachten lijdt, deze klachten in het land van herkomst kunnen worden behandeld en eiser gezien de huidige medische inzichten in staat is te reizen met gangbare vervoermiddelen.
De voormalige gemachtigde heeft eiser voor het laatst op 11 mei 2001 gesproken.
Eiser is van 15 juni 2001 tot 13 juli 2001 strafrechtelijk gedetineerd geweest.
Op 21 augustus 2001 is een verklaring Model M100 afgegeven waarin staat dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij zich na zijn detentie niet meer bij enige in Nederland met vreemdelingentoezicht belaste instantie heeft gemeld.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Eiser legt primair aan het beroep ten grondslag dat hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van de Vw 2000. Blijkens het eerste gehoor heeft eiser verklaard tijdens zijn studie conflicten te hebben gehad met moslim-extremisten. Deze persoonlijke problemen zijn begonnen in 1991.
Het is niet aan hem te wijten dat hij nooit in de gelegenheid is geweest zijn verhaal te doen.
Verweerder heeft voorts ten onrechte niet onderzocht of eiser in staat is te voldoen aan de normale vereisten om het relaas naar voren te kunnen brengen nu eiser zijn psychische problemen onder meer heeft onderbouwd met de volgende medische stukken:
- een verklaring namens J.M.V. Mulder, psychiater bij het APZ-Drenthe, van 28 oktober 1997, inhoudende dat een diagnose is gemaakt dat eiser een psychose NAO heeft gekenmerkt door niet praten/kunnen communiceren, psychotische twijfelzucht en mogelijk gedachtenblokkades en waarnemingsstoornissen,
- een verklaring van S. Hannawi, Arts Medische opvang bij het AZC C, van 23 juni 1998, inhoudende dat eiser af en toe in de war raakt, erg gespannen is en dan ook niet aanspreekbaar en erg somber is.
Het advies van de MA van 30 december 1999 is onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen nu er geen informatie is gegeven over de aard en de mate van de psychische stoornissen, terwijl dit op grond van § 207 en § 208 van het „Handbook on procedures and criteria for determining refugee status“ van de UNHCR (Handbook) dient plaats te vinden.
Het is in strijd met het Vluchtelingenverdrag, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Antifolterverdrag eiser te refouleren zonder onderzoek te doen naar zijn vluchtmotieven. Bij dat onderzoek had tevens moeten worden betrokken of de psychische klachten van eiser samenhangen met traumatische ervaringen in zijn land van herkomst.
2. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Niet wordt gevolgd dat eiser door de door hem gestelde problemen in Algerije thans nog steeds psychische problemen ondervindt waardoor hij niet over zijn asielmotieven kan praten. Eiser heeft tijdens de eerdere procedure in België inhoudelijke verklaringen afgelegd ter ondersteuning van zijn asielrelaas. Uit het Belgische dossier blijkt niet dat eiser tijdens de gehoren psychische problemen had. Eveneens heeft eiser tijdens het eerste gehoor in Nederland kort verklaard welke problemen ten grondslag liggen aan zijn vertrek uit Algerije. Uit dit eerste gehoor valt evenmin af te leiden dat eiser op dat moment moeite had over zijn verleden te spreken. Ook heeft eiser gehoor gegeven aan de oproep te verschijnen voor het nader gehoor op 13 februari 1997. Dit gehoor is afgebroken nadat bekend was geworden dat eiser in België asiel had aangevraagd en hiernaar nader onderzoek gewenst was. Daarbij komt dat de medische behandeling op eisers verzoek is stopgezet en dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot verdere behandeling.
Er rust geen plicht op verweerder om nader onderzoek te doen naar de asielmotieven van eiser nu niet wordt aangenomen dat de psychische toestand van eiser met die motieven verband houdt.
Het is derhalve niet mogelijk om inhoudelijk een oordeel te geven over eisers asielmotieven.
Er is geen sprake van schending van artikel 3 van het EVRM nu eiser niet heeft aangegeven aan welke behandeling hij bij terugkeer naar Algerije zal worden blootgesteld.
3. Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu eiser geen belang meer heeft bij toetsing van het bestreden besluit omdat hij met onbekende bestemming is vertrokken en de gemachtigde van eiser geen contact meer met hem heeft gehad. Verweerder heeft gehandeld overeenkomstig § 207 en § 208 van het Handbook nu advies aan de MA is gevraagd, er geen contra-expertise heeft plaatsgevonden en eiser manifest bedrog heeft gepleegd. Ondanks dat er in Nederland geen toetsing van het vluchtrelaas heeft plaatsgevonden kan eiser terugkeren naar het land van herkomst nu het Commissariat General aux Refugiés et aux Apatrides in België heeft geconcludeerd dat eiser geen vluchteling is, zodat hij kan worden gerefouleerd.
IV. OVERWEGINGEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser in het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat eiser geen procesbelang meer heeft nu hij volgens de M-100 verklaring met onbekende bestemming is vertrokken en sinds 11 mei 2001 geen contact meer heeft gehad met zijn voormalige gemachtigde. Dit volgt de rechtbank niet. Gelet op de verklaring die namens de psychiater J.M.V. Mulder op 28 oktober 1997 is opgesteld en op het verblijf van eiser in twee verschillende psychiatrische ziekenhuizen is de enkele omstandigheid dat sinds 21 augustus 2001 niet meer bekend is waar eiser verblijft onvoldoende om er van uit te gaan dat eiser geen belang meer hecht aan de toetsing van het bestreden besluit.
2. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat aan eiser is toe te rekenen dat hij niet over zijn asielmotieven heeft verklaard. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat dit standpunt niet houdbaar is nu verweerder heeft nagelaten de § 207 en § 208 van het Handbook in zijn onderzoek en zijn standpuntbepaling te betrekken.
In § 207 en § 208 van het Handbook is het volgende neergelegd:
„207. It frequently happens that an examiner is confronted with an applicant having mental or emotional disturbances that impede a normal examination of his case. A mentally disturbed person may, however, be a refugee, and while his claim cannot therefore be disregarded, it will call for different techniques of examination.
208. The examiner should, in such cases, whenever possible, obtain expert medical advise. The medical report should provide information on the nature and degree of mental illness and should assess the applicant’s ability to fulfil the requirements normally expected of an applicant in presenting his case (see paragraph 205 (a) above). The conclusions of the medical report will determine the examiner’s further approach.“
Verweerder heeft op 1 september 1998 aan de MA gevraagd of een medische behandeling van eiser in Nederland moet plaatsvinden. De MA heeft in zijn advies van 30 december 1999 aangegeven dat eiser aan psychische klachten lijdt, dat de klachten in het land van herkomst behandeld kunnen worden en dat eiser in staat is te reizen met gangbare vervoermiddelen. Niet is gebleken dat verweerder advies heeft ingewonnen teneinde te bepalen of eiser in staat is op een normale wijze zijn relaas naar voren te brengen. Hieraan doet niet af dat eiser volgens verweerder ten tijde van de asielprocedure in België zijn relaas naar voren heeft gebracht, nu verweerder de documenten die betrekking hebben op die procedure niet volledig heeft overgelegd. Dat eiser in het eerste gehoor hier te lande een summiere verklaring heeft afgelegd ten aanzien van de reden van vertrek uit het land van herkomst leidt evenmin tot een andere conclusie, nu uit dit gehoor – gelet op de aard en het summiere karakter ervan – niet kan worden afgeleid of eiser al dan niet problemen had om zijn relaas naar voren te brengen, en uit de stukken blijkt dat eiser kort nadien in een psychiatrisch ziekenhuis werd opgenomen.
3. Tenslotte kan, anders dan verweerder betoogt, evenmin beslissende betekenis toekomen aan het gegeven dat het bestuursorgaan dat in België in 1994 was belast met de behandeling van bezwaarschriften gericht tegen de weigering van toelating van vreemdelingen die zich er op beriepen verdragsvluchteling te zijn, destijds tot afwijzing van dit bezwaar concludeerde.
4. Gezien het vorenstaande is het bestreden besluit genomen in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb opgenomen zorgvuldigheidsbeginsel. Dit leidt er toe dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en dat het bestreden besluit vernietigd zal worden. Gelet hierop kunnen de overige gronden onbesproken blijven. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken nu zijn gemachtigde zich heeft onttrokken.
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, en mr. L. van Es en mr. J.S. Reid, rechters, en uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2002, door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N. Jacobsz, griffier.
Afschrift verzonden op: 28 februari 2002
Conc: NJ
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.