ECLI:NL:RBSGR:2002:AE1420

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/15864 BEPTDN GZ
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Weenink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onredelijke afwijzing van rechtshulp in de 48-uursprocedure bij asielaanvraag

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 maart 2002, ging het om een asielaanvraag van eiser A, geboren in 1967 met Iraanse nationaliteit. Eiser had op 25 februari 2002 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De beschikking van de Staatssecretaris van Justitie, waarin de aanvraag op 28 februari 2002 werd afgewezen, leidde tot beroep. De rechtbank moest beoordelen of de afwijzing van de aanvraag in de AC-procedure zonder schending van zorgvuldigheid had kunnen plaatsvinden.

De rechtbank oordeelde dat de rechtshulpverlening in de 48-uursprocedure essentieel is en dat het onredelijk is om het ontbreken van deze rechtshulp, veroorzaakt door capaciteitsproblemen bij de SRA, volledig voor rekening van de vreemdeling te laten komen. De rechtbank stelde vast dat de beschikking was genomen zonder dat de rechtshulpverlening in staat was om het rapport van het nader gehoor en het voornemenformulier te lezen en met eiser te bespreken. Dit leidde tot de conclusie dat de beschikking niet zorgvuldig tot stand was gekomen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beschikking van 28 februari 2002 en bepaalde dat verweerder opnieuw op de aanvraag moest beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op EUR 644,-- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van rechtshulp in asielprocedures en de verantwoordelijkheden van zowel de Staatssecretaris als de SRA in het waarborgen van een zorgvuldige procedure.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 02/15864 BEPTDN GZ
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1967,
van Iraanse nationaliteit,
IND dossiernummer: 0202.25.8027,
eiser,
gemachtigde: mr. F.S. van Nierop, advocaat te Utrecht;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. E. Bervoets, ambtenaar ten departemente.
1 Op 25 februari 2002 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikking van 28 februari 2002 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
1.1 Bij beroepschrift van 1 maart 2002 heeft eiser beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het beroep is ter zitting van 15 maart 2002 behandeld. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Aangezien verweerder de aanvraag heeft afgewezen in het aanmeldcentrum (AC), dient beoordeeld te worden of de aanvraag in het kader van de AC-procedure zonder schending van zorgvuldigheid had kunnen worden afgedaan.
3 Overwegingen
3.1 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de 48-uurstermijn is overschreden, zodat de zaak behandeld dient te worden in een opvang- en onderzoekcentrum en een inhoudelijke behandeling van de zaak thans achterwege gelaten kan worden. Bovendien is de rechtshulp in de 48-uursprocedure wegens logistieke problemen niet toegekomen aan bespreking van het rapport van nader gehoor en het voornemenformulier.
3.2 Verweerder heeft hieromtrent aangevoerd dat geen sprake is van overschrijding van de 48-uurstermijn. Voorts is verweerder van mening dat de gevolgen van de logistieke problemen bij de SRA voor rekening en risico van eiser dienen te komen.
3.3 Ten aanzien van het beroep van eiser op de overschrijding van de 48-uurstermijn oordeelt de rechtbank als volgt.
Uit de gedingstukken blijkt dat eiser op 25 februari 2002 om 11.00 uur is aangekomen in het AC (de zogenoemde "slagboomtijd") en zich vervolgens om 11.30 uur heeft aangemeld. De behandeling van de aanvraag van eiser is aangevangen op het moment dat hij zich heeft aangemeld. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat de 48-uurstermijn op 28 februari 2002 om 17.30 uur is verstreken (de uren tussen 22.00 uur en 8.00 uur niet meegerekend). De beschikking is op 28 februari 2002 om 17.02 uur uitgereikt. Het staat derhalve vast dat de bestreden beschikking is uitgereikt binnen 48 uur na aanvang van de behandeling van de aanvraag.
3.4 Met betrekking tot de omstandigheid dat de bestreden beschikking is genomen zonder dat de rechtshulpverlening in staat is geweest het rapport van het nader gehoor en het voornemenformulier te lezen en met eiser te bespreken en vervolgens een zienswijze te geven overweegt de rechtbank als volgt.
Blijkens het ACLIS-formulier was het voornemen op 28 februari 2002 om 8.55 uur gereed en heeft dat met een kopie van het nader gehoor vanaf 28 februari 2002 om 9.00 uur voor de SRA klaar gelegen. Toen iedere reactie van de SRA uitbleef, heeft verweerder op 28 februari 2002 om 12.35 uur en om 15.30 uur bij de SRA gerappelleerd. De gemachtigde van eiser heeft op 28 februari 2002 omstreeks 16.00 uur schriftelijk gereageerd op die beide rappellen met de mededeling dat om logistieke redenen niet aan de nabespreking kon worden toegekomen. Wegens "komende termijnoverschrijding" werd verzocht de zaak in OC-kader af te doen.
Om 16.40 uur heeft blijkens een telefoonnotitie in het dossier contact plaatsgevonden tussen de gemachtigde van eiser en de heer Van der Steen namens verweerder die de SRA heeft voorgehouden dat het probleem te wijten zou zijn aan planningsperikelen bij de SRA. Men zou overgaan tot uitreiking van de beschikking zonder verdere gelegenheid tot nabespreking. De gemachtigde van eiser heeft daarop te kennen gegeven dit geschil aan de rechtbank te zullen voorleggen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser de door hem gestelde logistieke problemen nader toegelicht in die zin dat een andere, later alsnog naar het OC verwezen zaak dermate veel tijd had gevergd, dat de capaciteit van de SRA die dag niet toereikend was om de onderhavige zaak te behandelen. De gemachtigde van eiser verwacht dat dergelijke problemen zich in de toekomst vaker zullen gaan voordoen. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat hierbij relevant is dat verweerder de instroom van het aantal zaken vaststelt en daarbij uitgaat van voldoende capaciteit bij de SRA. De situatie is echter gewijzigd, onder andere in die zin dat de nadere gehoren in de AC-procedure steeds uitgebreider worden en de verwerking en bespreking hiervan derhalve meer tijd kost, terwijl de capaciteit bij de SRA gelijk blijft en dientengevolge niet (meer) toereikend is. Dit in combinatie met de strekking van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 februari 2002 (geregistreerd onder nummer 200200319/1) leidt tot een onwerkbare situatie voor de SRA.
Aldus ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag voor wiens risico capaciteitsproblemen bij de SRA, zoals in casu geschetst, behoren te komen.
De rechtbank overweegt in dit kader dat de AC-procedure in het verleden tot stand is gekomen in het volle besef dat een dergelijke (extreem) korte procedure alleen dan zorgvuldig kan zijn wanneer zowel de vreemdeling en zijn gemachtigde als verweerder voldoende gelegenheid hebben om het asielrelaas te onderzoeken, de eigen stellingen te onderbouwen en het relaas en hetgeen daaromtrent naar voren is gebracht door de andere partij, te beoordelen. Voorts heeft de vreemdeling in de AC-procedure geen enkele mogelijkheid het verkrijgen van rechtsbijstand te benvloeden en is hij derhalve volledig afhankelijk van de rechtshulp die hem geboden wordt. Met het oog hierop hebben verweerder en de rechtshulplening in het verleden strikte afspraken gemaakt over de rol van de rechtsbijstand.
Thans worden in de voornoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State duidelijke eisen gesteld aan de wijze waarop toepassing wordt gegeven aan de termijnen in de AC-procedure. Het "stilzetten van de klok" in de 48-uursprocedure is niet meer of slechts zeer beperkt mogelijk. Gelet op deze uitspraak mag van verweerder verwacht worden dat hij de termijnen bewaakt en handhaaft. Verweerder moet echter ook zorgvuldig handelen en dient zich rekenschap te geven van het fundamentele belang van de vreemdeling bij het verkrijgen van rechtshulp.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat, wanneer zoals in casu de beschikking in de AC-procedure genomen wordt zonder dat enige vorm van rechtshulp aan de vreemdeling verleend heeft kunnen worden, niet gesteld kan worden dat de beschikking zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank acht de rechtshulpverlening in de 48-uursprocedure zodanig fundamenteel en essentieel, dat het onredelijk en in strijd met de vereiste zorgvuldigheid is om het ontbreken van deze rechtshulp wegens capaciteitsproblemen bij de SRA volledig voor rekening en risico van de vreemdeling te laten komen.
De rechtbank geeft zich hierbij wel rekenschap van het volgende. De stellingname van de gemachtigde van eiser dat ondercapaciteit bij de SRA, zoals in casu ontstaan door een bewerkelijke andere zaak, zou moeten leiden tot OC-verwijzing in de onderhavige zaak, komt niet alleen in strijd met de redelijkheid, maar vooral ook met de logica, immers: aldus zou de AC-waardigheid van een zaak, hoe evident wellicht ook, afhankelijk worden van logistieke problemen bij andere zaken, en deze consequentie kan uiteraard nooit de bedoeling zijn van de inhoudelijke AC-toets die volgens de wettelijke regeling behoort plaats te vinden. Evenmin is het wenselijk dat de rechtshulp door de planning van zaken de afdoening in het AC zou kunnen frustreren, hoewel thans geenszins is gebleken van enige opzet in die richting. Hoewel de geschetste logistieke problematiek niet ter beoordeling van de rechtbank staat, overweegt de rechtbank dat verweerder en de SRA gezamenlijk de ontstane impasse zouden moeten doorbreken, waarbij zij met die problematiek rekening zouden moeten houden.
3.5 Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.
3.6 Nu eiser in het gelijk wordt gesteld, wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten.
4 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 28 februari 2002;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag zal beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad EUR 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Weenink en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Doorn-Strookman als griffier op 22 maart 2002
_________________________________________________________________________
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen op de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 22 maart 2002