ECLI:NL:RBSGR:2002:AE0885
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Rohingya-bevolkingsgroep en risico op schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer naar Myanmar
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 maart 2002 uitspraak gedaan in een asielprocedure van eiser, een staatloze man van de Rohingya-bevolkingsgroep uit Myanmar. Eiser had op 24 augustus 1999 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling, welke door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de IND onvoldoende had gemotiveerd dat eiser bij terugkeer naar Myanmar geen reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank baseerde haar oordeel op de zorgwekkende positie van de Rohingya's in Myanmar, waar leden van deze minderheidsgroep een verhoogd risico lopen op dwangarbeid en andere mensenrechtenschendingen.
De rechtbank constateerde dat er geen algemeen ambtsbericht beschikbaar was over de mensenrechtensituatie in Myanmar, wat de beoordeling van de risico's voor eiser bemoeilijkte. Eiser had eerder verklaard dat hij door de Myanmarese autoriteiten was mishandeld en gedwongen tot dwangarbeid. De rechtbank vond de verklaringen van eiser over zijn vlucht uit Myanmar niet consistent, maar erkende dat hij op basis van zijn etnische afkomst en de omstandigheden in Myanmar een reëel risico loopt bij terugkeer.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de IND en droeg de IND op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de IND veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op 644 euro werden begroot. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen van leden van kwetsbare bevolkingsgroepen, zoals de Rohingya's, in het licht van de mensenrechtensituatie in hun land van herkomst.