ECLI:NL:RBSGR:2002:AE0309
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voortzetting van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het kader van uitzetting
In deze zaak gaat het om de voortzetting van de maatregel van bewaring van een vreemdeling die op 31 januari 2002 zou worden verwijderd naar Turkije. De vreemdeling heeft zich op Schiphol tegen zijn uitzetting verzet, waarna de Staatssecretaris van Justitie op 1 februari 2002 opnieuw een vlucht met escorte heeft aangevraagd. De gemachtigde van de vreemdeling betoogde dat de bewaring opgeheven moest worden, omdat de vreemdeling cumulatief meer dan tien dagen in de politiecel had verbleven. De rechtbank oordeelt echter dat de situatie van de vreemdeling, die zelf verantwoordelijk is voor het verzet tegen de uitzetting, niet leidt tot onredelijkheid in de voortzetting van de bewaring. De rechtbank wijst erop dat de REK-uitspraak van 11 mei 1994 niet van toepassing is, omdat deze uitspraak betrekking heeft op de aanvang van de bewaring en niet op de voortzetting ervan. De rechtbank concludeert dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat en dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend handelt. De rechtbank verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond en ziet geen aanleiding om de maatregel op te heffen. De uitspraak is gedaan door de Rechtbank 's-Gravenhage, sector bestuursrecht, vreemdelingenkamer, enkelvoudig, op 19 februari 2002.