ECLI:NL:RBSGR:2002:AE0300
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van vreemdeling door niet tijdig horen
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 februari 2002 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de bewaring van een vreemdeling van Indiase afkomst. De vreemdeling was niet binnen de wettelijke termijn gehoord op zijn eerste beroep, omdat hij niet was aangevoerd voor de zitting. De rechtbank oordeelde dat de bewaring om deze reden onrechtmatig was en heeft deze opgeheven. De rechtbank stelde vast dat er geen ruimte was voor het toekennen van schadevergoeding, aangezien het niet tijdig horen slechts tot schadevergoeding kan leiden als de bewaring voortduurt na de termijn van artikel 94, tweede lid, tweede volzin van de Vreemdelingenwet 2000. In dit geval werd de bewaring opgeheven op dezelfde dag dat de termijn verstreek, waardoor er geen aanleiding was voor schadevergoeding.
Daarnaast wees de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling af. De rechtbank oordeelde dat noch het beroepschrift, noch hetgeen ter zitting was aangevoerd, had kunnen leiden tot gegrondverklaring van het beroep. De beslissing was uitsluitend gebaseerd op de ambtshalve overweging dat de vreemdeling ten onrechte niet was aangevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de maatregel van bewaring, en wees zowel het verzoek om schadevergoeding als het verzoek om proceskosten af. De uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, lid van de enkelvoudige kamer, met J.A. de Kievit-Tempels als griffier. De gemachtigde van de vreemdeling was mr. D.S. Urcun, en de Staatssecretaris van Justitie was vertegenwoordigd door mr. J. Laros.