ECLI:NL:RBSGR:2002:AE0026

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/5380
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het voortgezet verblijf van een vreemdeling met een feitelijke gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 januari 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Turkse nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Eiseres kwam in 1991 naar Nederland voor verblijf bij haar ouders en verkreeg een verblijfsstatus op basis van artikel 10, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). Na een periode van studie in Turkije keerde zij in 1998 terug naar Nederland en diende in 1999 een aanvraag in voor een vergunning tot verblijf. Deze aanvraag werd door de vreemdelingendienst buiten behandeling gesteld omdat eiseres niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en volgens verweerder haar verblijfsstatus was vervallen door haar vertrek naar Turkije.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiseres betoogde dat haar gezinsband met haar ouders niet was verbroken en dat zij financieel door hen werd onderhouden tijdens haar studie in Turkije. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had onderbouwd dat de gezinsrelatie was verbroken. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar status had behouden tot haar meerderjarigheid en dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling was gesteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke gezinsband en de omstandigheden waaronder een verblijfsstatus kan vervallen. De rechtbank heeft de relevante bepalingen uit de Vreemdelingenwet en de Vreemdelingencirculaire in haar overwegingen betrokken en heeft de belangen van de eiseres in het kader van het verblijfsrecht gewogen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 00/5380
Datum uitspraak: 30 januari 2002
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de zaak van
A,
geboren op [...] 1981,
van Turkse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde mr. H.F.J.L. van Pelt,
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verweerder,
gemachtigde mr. J. Oversluizen.
Het procesverloop
Op 25 november 1999 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf. Bij beschikking van 16 december 1999 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
Eiseres heeft daartegen bij bezwaarschrift van 24 december 1999 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 28 maart 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 20 april 2000 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 22 november 2001. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Overwegingen
1. In deze procedure dient te worden beoordeeld of de beschikking van 28 maart 2000 in rechte stand kan houden. Er zal getoetst worden aan het ten tijde van de beschikking geldende recht.
De vaststaande feiten
2. Eiseres is in 1991, in het bezit van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), naar Nederland gekomen voor verblijf bij haar ouders. Vervolgens is het haar, op grond van het bepaalde in artikel 10, lid 2, van de Vreemdelingenwet
(hierna: Vw), toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven. Op 2 augustus 1995 is eiseres naar Turkije gegaan voor het volgen van een opleiding. Eiseres is gedurende vier perioden in Turkije geweest. In de tussenliggende perioden verbleef zij bij haar ouders. Eiseres werd vanuit Nederland onderhouden door haar vader. De vader van eiseres heeft ook tot eind 1997 kinderbijslag voor eiseres ontvangen. Op 27 augustus 1998 is eiseres, na het beëindigen van haar studie, teruggekeerd naar Nederland.
Op 22 november 1999 heeft eiseres een verzoek gekregen van de vreemdelingendienst Doetinchem om zich te komen melden voor het indienen van een aanvraag voor een vergunning tot verblijf.
De standpunten van partijen
3. Eiseres legt aan de aanvraag en het onderhavige beroep ten grondslag dat zij in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf met als doel: „verblijf bij ouders“.
4. Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat eiseres niet beschikt over een geldige mvv en zij niet heeft aangetoond te behoren tot één van de categorieën genoemd in artikel 16a, derde lid, Vw of artikel 52a van het
Vreemdelingenbesluit (Vb), die in aanmerking komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Dienaangaande heeft verweerder overwogen dat er in casu geen sprake is van voortgezet verblijf, nu gebleken is dat eiseres op 2 augustus 1995 voor een langere periode naar Turkije is vertrokken. Volgens verweerder is op deze datum de status als bedoeld in artikel 10, lid 2, Vw (hierna: art. 10, lid 2, status) van rechtswege vervallen. Voorts heeft verweerder overwogen dat van het bestaan van bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 16a, zesde lid, Vw niet is gebleken. Ten slotte heeft verweerder overwogen dat er geen sprake is van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM).
5. Eiseres bestrijdt dit besluit en voert daartegen aan dat aan het besluit een motiveringsgebrek kleeft dan wel dat het tot stand is gekomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Primair heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat
verweerder ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat op 2 augustus 1995 de artikel 10, lid 2, status van rechtswege is vervallen en er derhalve sprake is van eerste toelating. Ondanks dat zij van augustus 1995 tot augustus 1998 een opleiding in Turkije heeft gevolgd, heeft zij niet haar hoofdverblijf buiten Nederland verplaats. Derhalve is eiseres van mening dat zij tot het bereiken van de meerderjarige leeftijd op 12 december 1999 die status heeft behouden. Immers, eiseres geeft aan dat zij gedurende de opleiding in het gebouw van de opleiding heeft verbleven en dat zij gedurende die tijd door haar ouders financieel is onderhouden. Voorts is eiseres van mening dat de gezinsband tussen haar en haar ouders niet is verbroken. Eiseres heeft ter ondersteuning van deze stelling verwezen naar een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 13 november 1990 (RV 1991,81). Vervolgens heeft eiseres aangegeven dat er enkele procedurele voorschriften door verweerder zijngeschonden.
Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat, indien er wel sprake zou zijn van eerste toelating, zij van mening is dat zij op grond van artikel 52a, onder f, Vb vrijgesteld diende te worden van het mvv-vereiste. Verweerder is hieraan echter volstrekt ten
onrechte en ongemotiveerd voorbij gegaan.
Ten slotte stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten haar te doen horen alvorens op het bezwaar te beslissen.
De beoordeling
6. Artikel 10, tweede lid, Vw geeft aan dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan bepaalde categorieën vreemdelingen kan worden toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven. Tot 7 januari 1994 waren deze categorieën geregeld in artikel 47, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Het betrof de echtgenoot of echtgenote en kinderen beneden de leeftijd van achttien jaar die feitelijk behoren tot het gezin van een Nederlander of van een vreemdeling als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Vw. Bij Koninklijk Besluit van 30 december 1993, staatsblad 1994, nr. 8, inwerking getreden op 7 januari 1997 (hierna te noemen: KB), is het Vb gewijzigd en is artikel 47 Vb vervallen. Hoewel hiermee een eind was gekomen aan het van rechtswege verkrijgen van de status van artikel 10, tweede lid, Vw, heeft de wetgever in artikel III van het KB voorzien in een overgangsbepaling in verband met het vervallen van artikel 47 Vb. Het eerste lid van artikel III bepaalt dat het vreemdelingen aan wie het op de dag onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van het KB krachtens artikel 10, tweede lid, Vw was toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven, het is toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven zolang zij voldoen aan de voorwaarden op grond waarvan hun dit verblijf voor onbepaalde tijd was toegestaan.
7. In hoofdstuk A4/9 van de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc) zijn nadere regels omtrent het verblijfsrecht van deze vreemdelingen opgenomen.
In A4/9.5 Vc is het volgende opgenomen:
„Voorwaarde voor het behouden van het verblijfsrecht krachtens artikel 10, tweede lid, Vw juncto artikel 47 Vb (oud) is derhalve steeds het feitelijk behoren tot het gezin van:
- een in Nederland wonende Nederlander; of
- een houder van een vergunning tot vestiging; of
- een als vluchteling toegelaten vreemdeling.
Het gaat daarbij vanzelfsprekend om de feitelijke gezinsband met de persoon op grond waarvan het verblijfsrecht is ontstaan.“
8. Uit B2/2.1.2 Vc juncto B2/2.1.3 Vc blijkt dat van verbreking van de gezinsrelatie, zoals vereist voor het vervallen van de artikel 10, lid 2, status, sprake is indien de vreemdelingen:
- niet langer tot het gezin behoren van degene bij wie verblijf is toegestaan, omdat zij in het huwelijk zijn getreden of zijn gaan samenleven met een partner;
- niet langer in gezinsverband samen wonen met degene bij wie verblijf is toegestaan, doordat zij elders zijn gaan wonen en in hun eigen onderhoud zijn gaan voorzien. In Nederland buitenshuis wonende kinderen die een volledige dagopleiding volgen (al dan niet met studiebeurs) behouden hun afhankelijke verblijfstitel; of
- in Nederland achterblijven, nadat degene bij wie verblijf is toegestaan is overleden, zich vrijwillig in het buitenland heeft gevestigd of nadat diens verblijf is beëindigd.
9. Ingevolge het voorgaande is derhalve van belang of eiseres behoort tot één van bovengenoemde de categorieën. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Niet is gebleken dat sprake is van de omstandigheden die zijn genoemd bij de eerste en laatste categorie. In de onderhavige situatie is wel aan de orde dat eiseres niet langer in gezinsverband samen woonde met degene bij wie verblijf is toegestaan, namelijk haar ouders. Door in het buitenland te gaan studeren heeft zij het
ouderlijke huis verlaten. Echter gesteld noch gebleken is dat eiseres daarbij in haar eigen onderhoud voorzag. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verweerder het standpunt dat de gezinsrelatie tussen eiseres en haar ouders is verbroken onvldoende heeft onderbouwd en gemotiveerd.
10. De rechtbank is, gelet op het vorenoverwoge, van oordeel dat verweerder ten onrechte de aanvraag van eiseres buiten behandeling heeft gesteld wegens het ontbreken van een mvv.
11. Het beroep is derhalve gegrond.
12. Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met het instellen van beroep heeft moeten maken. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten wordt vastgesteld op € 644,- euro. Voorts bestaat aanleiding de Staat aan te wijzen als rechtspersoon die aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 28 maart 2000;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 644,- euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het betaalde griffierecht ad € 102,- euro aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.G. de Jong en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2002 in tegenwoordigheid van mr. drs. J.A. Vriezen als griffier.
de griffier de rechter
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden:31 januari 2002