ECLI:NL:RBSGR:2002:AD9525
Rechtbank 's-Gravenhage
- Kort geding
- R.J. Paris
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van gedetineerde aan Duitsland en psychische gezondheidstoestand
In deze zaak, die op 19 februari 2002 door de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, stond de uitlevering van eiser aan Duitsland centraal. Eiser, gedetineerd in het Huis van Bewaring te Zwolle, had een verzoek tot uitlevering ontvangen van de Duitse deelstaat Niedersachsen in verband met de invoer en handel in verdovende middelen. De rechtbank te Zwolle had eerder op 29 november 2000 al besloten dat de uitlevering toelaatbaar was, en de Hoge Raad verwierp op 16 oktober 2001 het cassatieberoep van eiser tegen deze uitspraak.
Eiser voerde aan dat zijn psychische gesteldheid niet geschikt was voor detentie en uitlevering, en dat de gevolgen van zijn uitzetting bijzonder hard zouden zijn. Hij stelde ook dat het specialiteitsbeginsel geschonden dreigde te worden, omdat hij in Duitsland al eerder was veroordeeld en een deel van zijn straf nog niet had ondergaan. De rechtbank beoordeelde de vorderingen van eiser, die primair een verbod op uitlevering eiste en subsidiair een hernieuwd medisch onderzoek naar zijn psychische gezondheid.
De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde in redelijkheid tot de beslissing kon komen om de uitlevering toe te staan. De rechtbank vond geen reden om te vrezen voor een schending van het specialiteitsbeginsel en oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in Duitsland niet goed zou worden opgevangen. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van het geding. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. R.J. Paris en is openbaar gemaakt op 19 februari 2002.