RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/925668-01
rolnummer 1
's-Gravenhage, 4 februari 2002.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op 30 januari 1969 te Bonaire (Nederlandse Antillen),
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 januari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr Kaarls, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Hemstede heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 101 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden gevorderd met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact, ook indien dit inhoudt voltooiing van de behandeling bij De Waag.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vervolging.
De raadsman heeft daartoe allereerst gesteld dat de verklaringen van de getuigen Getuige 1 en Getuige 2 en de verklaring van slachtoffer, alle afgelegd bij de politie, niet gebruikt mogen worden als zelfstandige verklaringen, aangezien het grotendeels identieke verklaringen betreffen, waarbij grote tekstdelen als het ware 'geblokt' (gekopieerd) zijn.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat getuige Getuige 1 en Slachtoffer beiden zijn gehoord in bijzijn van getuige Getuige 2, die, zoals later is gebleken uit de verklaringen van de betreffende personen afgelegd d.d. 17 oktober 2001 bij de rechter-commissaris, voornamelijk de antwoorden op de vragen van de politie heeft gegeven. Ook de verklaring van verbalisant Birtanie afgelegd bij de rechter-commissaris schept hierover weinig duidelijkheid.
Het betreft in casu de verklaringen van zeer belangrijke getuigen. De verklaring van Getuige 2 afgelegd bij de politie heeft de verklaringen van de getuigen Getuige 1 en Slachtoffer beïnvloed.
Er is door de politie in het onderzoek onzorgvuldig gehandeld. Het Openbaar Ministerie is daarvoor verantwoordelijk, aldus de raadsman. Nu er sprake is van een dermate ernstige schending, waardoor verdachte zijn recht op een 'fair trial' is ontzegd, dient de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard te worden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe het volgende.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het horen van de getuigen Getuige 2 en Getuige 1 en het slachtoffer in elkaars bijzijn bij de politie, niet juist is. Indien er bij het horen van de minderjarige slachtoffer al een persoon aanwezig had moeten zijn, zou dit een neutraal persoon geweest moeten zijn.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaringen van Getuige 1 en Slachtoffer afgelegd bij de politie afgeleide verklaringen van de verklaring van getuige Getuige 2 betreffen en aldus niet mee dienen te wegen in het bewijs tegen verdachte ten aanzien van het onder 1 telastgelegde. De verklaringen afgelegd bij de rechter-commissaris zijn echter wel bruikbaar voor het bewijs, nu deze wel op de juiste wijze zijn afgenomen en in vrijheid zijn afgelegd. Overigens kan de verklaring van Getuige 2 afgelegd bij de politie wel voor bewijs gebezigd worden, aangezien zij deze verklaring als eerste heeft afgelegd.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er sprake is van een zodanige schending van een behoorlijke procesorde dat de verklaringen van Getuige 1 en Slachtoffer, afgelegd bij de politie, niet voor het bewijs gebezigd dienen te worden. Zij is overigens van oordeel dat de schending niet zodanig ernstig is, dat de sanctie van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie zou moeten volgen.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 3 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zogenoemd 'huiselijk geweld'. In de maand april 2001 heeft verdachte zijn vriendin bedreigd met een keukenmes, terwijl hij haar toeriep dat hij 'haar dood zou steken'. In mei 2001 heeft hij dezelfde vriendin met beide vuisten meerdere malen op haar hoofd geslagen, waardoor het slachtoffer een hersenschudding heeft opgelopen.
De rechtbank rekent verdachte met name het onder 1 primair bewezenverklaarde feit zwaar aan. Verdachte heeft de toen 13-jarige dochter van zijn vriendin, Slachtoffer, gepoogd te wurgen, door met zijn beide handen haar keel vast te pakken en dicht te knijpen. Hij riep haar hierbij toe: "ik wurg je, ik wurg je". Verdachte werd vervolgens door Getuige 1 bij het meisje weggetrokken. Het is niet aan verdachte te danken dat de (lichamelijke) gevolgen voor het slachtoffer zijn meegevallen.
Verdachte heeft door aldus te handelen bij de slachtoffers hevige angstgevoelens teweeg gebracht en een situatie gecreëerd waarbij de thuissituatie geen 'veilige plek' meer is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, in Nederland, niet eerder met justitie in aanraking is geweest en weegt dat in zijn voordeel.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het voorlichtingsrapport van Psycho-medisch centrum Parnassia te 's-Gravenhage, opgemaakt en ondertekend d.d. 20 juni 2001 door M. Gemler en P. Casimiri, respectievelijk manager Reclassering en reclasseringsmedewerker. In dit rapport wordt geadviseerd tot het opleggen van (onder meer) een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde verplicht contact met de verslavingsreclassering van Parnassia in verband met het alcoholgebruik van verdachte. Daarnaast adviseren zij tot behandeling bij De Waag in verband met de agressieproblematiek van verdachte.
Het hiervoor overwogene alsmede de omstandigheid dat ter zitting is gebleken dat verdachte weer bij zijn vriendin woonachtig is, hij werk gevonden heeft en bij De Waag reeds enkele (positieve) gesprekken heeft gehad, brengen de rechtbank ertoe de navolgende straf op te leggen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 285, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
ten aanzien van feit 2 primair:
POGING TOT ZWARE MISHANDELING;
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 101 dagen;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op :7 mei 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op :9 mei 2001, welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van :15 augustus 2001,
in vrijheid gesteld op :15 augustus 2001;
veroordeelt verdachte voorts tot:
gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Den Haag, i.c. de Sector justitiële verslavingszorg van Psycho-medisch centrum Parnassia te 's-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt behandeling bij De Waag;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs De Vries, voorzitter,
Van der Veen en Oskam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Vreeling, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2002.