ECLI:NL:RBSGR:2002:AD8501

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1038, 02/1686
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Wolfsen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overschrijding van de 48-uurstermijn in asielprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 15 januari 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die was opgelegd aan een vreemdeling die asiel had aangevraagd. De vreemdeling, bijgestaan door advocaat mr. B. Snoeij, betoogde dat de negatieve beslissing op zijn asielverzoek meer dan 48 proces-uren na de indiening was uitgereikt, wat in strijd zou zijn met de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank erkende dat de beslissing inderdaad te laat was uitgereikt, maar oordeelde dat dit niet automatisch leidde tot de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat er in individuele gevallen ruimte kan zijn voor rechtvaardiging van termijnoverschrijdingen. De rechtbank concludeerde dat de beoordeling van de overschrijding van de termijn sterk afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van het geval en dat een gedetailleerde kennisname van het AC-dossier noodzakelijk is. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de maatregel niet in strijd was met de Vreemdelingenwet en dat de belangenafweging in dit geval niet ongerechtvaardigd was. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Wolfsen, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier A.H. de Vries.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 1038 VRONTN J (kennisgeving)
AWB 02 / 1686 VRONTN J (beroepschrift)
inzake: A, geboren [...] 1966, van Iraanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 11 januari 2002
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B. Snoeij, advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. D. Kuiper
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 2 januari 2002 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Op 4 januari 2002 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel.
Bij besluit van 7 januari 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. De ten aanzien van de vreemdeling toegepaste vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw is in het besluit gehandhaafd.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw, van 4 januari 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde dag, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van de vrijheidsontnemende maatregel.
Bij beroepschrift van 7 januari 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 7 januari 2002, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de maatregel. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel zodra de rechtbank de kennisgeving daarvan door verweerder heeft ontvangen. Gelet op de omstandigheid dat het ingestelde beroep tegen de maatregel is ontvangen terwijl het beroep daartegen reeds aanhangig was, zal het beroepschrift niet ontvankelijk verklaard worden. Het verzoek om schadevergoeding wordt geacht te zijn begrepen in het beroep naar aanleiding van de kennisgeving.
2.2 Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
2.3 Verweerder voert het beleid dat onder meer tot (voortzetting van) de maatregel ex artikel 6 Vw wordt besloten indien de asielaanvraag binnen de AC-procedure is afgewezen.
2.4 Namens de vreemdeling is aangevoerd dat het tegen de afwijzing van zijn asielverzoek ingestelde beroep bij de rechtbank zal slagen. De negatieve beslissing is hem immers niet binnen 48 proces-uren uitgereikt. De omstandigheid dat zij naar een OC doorgeplaatst had moeten worden, brengt tevens mee dat de maatregel moet worden beëindigd.
2.5 Verweerder heeft hiertegen als verweer aangevoerd dat het kader van een beroepsprocedure tegen een vrijheidsontnemende maatregel geen ruimte biedt voor een uitputtend onderzoek naar de vraag of de asielaanvraag binnen 48 proces-uren is afgehandeld. De behandeling van het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag dient dan ook te worden afgewacht.
2.6 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.7 Voorop wordt gesteld dat naast de hiervoor weergegeven grief geen andere gronden zijn aangevoerd of gebleken die tot de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel zouden kunnen leiden.
2.8 De gemachtigde van de vreemdeling heeft aan de hand van het voortgangsoverzicht in het dossier betoogd dat de negatieve beslissing op zijn asielverzoek na meer dan 48 proces-uren aan de vreemdeling is uitgereikt. Feitelijk is dat juist. Ook verweerder heeft dit niet weersproken.
2.9 De vraag is vervolgens welke conclusie deze rechter dient te verbinden aan deze constatering. Daarin geeft de Afdeling een oordeel over bedoelde termijnoverschrijdingen. De Afdeling heeft - voor zover hier relevant - onder meer het volgende overwogen:
"Gelet op de rechtsgevolgen die de wet verbindt aan afdoening van asielzaken binnen 48 proces-uren, moet hieraan omwille van de rechtszekerheid strak de hand worden gehouden. Dat in feite geen onderzoek plaatsvindt of extra tijd wordt besteed aan bepaalde delen van het onderzoek is op zichzelf geen grond voor het oordeel dat de daarmee gemoeide tijd niet voor het onderzoek beschikbaar was."
(...)
"In de stukken noch ter zitting van de Afdeling is door appellant gemotiveerd uiteengezet dat en waarom welke van de door de vreemdeling gebruikte uren (…) redelijkerwijs niet konden worden benut voor onderzoek naar de aanvraag."
2.10 Aan de gemachtigde van de vreemdeling kan worden toegegeven dat deze overwegingen voor verweerder weinig ruimte laten voor een rechtvaardiging van overschrijdingen. Dire ruimnte is er echter in individuele gevallen wel. Gelet op dit gegeven en gelet op het feit dat de beoordeling van een geschil over zo'n overschrijding sterk samenhangt met een gedetaillerde kennisname van het zogenoemde AC-dossier, is de rechtbank van oordeel dat die hiervoor bedoelde 'gemotiveerde uitzettingen' en de toetsing daarvan dienen plaats te vinden op de zogenoemde AC-zitting. Dat brengt de rechtbank in deze procedure tot het oordeel dat de enkele vaststelling dat de termijn van 48 proces-uren is overschreden niet reeds thans tot het oordeel kan leiden dat het AC-beroep zonder meer zal slagen en dat de vrijheidsontnemende maatregel reeds thans om die reden dient te worden beëindigd.
2.11 De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6 Vw thans niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
2.12 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.13 Nu de maatregel niet wordt opgeheven, komt ook het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor inwilliging in aanmerking.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroepschrift met nummer AWB 02/1686 niet ontvankelijk;
3.2 verklaart het beroep ongegrond;
3.3 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Wolfsen, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2002, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries als griffier.
Afschrift verzonden op: ??
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC
's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.