ECLI:NL:RBSGR:2002:AD8403

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/67955 BEPTDN, 01/67954
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Kazachse vrouw met etnisch Russische afkomst en beschuldigingen van discriminatie

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 8 januari 2002 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Kazachse vrouw, eiseres, die zich beroept op discriminatie vanwege haar etnisch Russische afkomst. Eiseres heeft een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, ondanks haar claims van discriminatie en bedreigingen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar leven en dat van haar dochters onhoudbaar is geworden door de omstandigheden in Kazachstan. Eiseres had eerder een hongerstaking georganiseerd om aandacht te vragen voor de positie van etnische Russen, wat leidde tot een verbanningsmaatregel. De rechtbank oordeelt dat de bestreden beslissing onvoldoende zorgvuldig is genomen, omdat verweerder niet met recente en objectieve gegevens heeft onderbouwd dat er geen sprake is van onevenredige bestraffing of discriminatoire vervolging. De rechtbank vernietigt het besluit van de Staatssecretaris en draagt deze op om opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de beslissing inzake het beroep voldoende is om de situatie van eiseres te heroverwegen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 01/67955 BEPTDN (beroepszaak)
AWB 01/67954 BEPTDN (voorlopige voorziening)
UITSPRAAK ex artikelen 8:77 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter, inzake
het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van:
A, geboren op [...] 1951, van Kazachse nationaliteit, mede ten behoeve van haar twee minderjarige kinderen, eiseres/verzoekster,
gemachtigde: mr. W.H.M. Ummels, advocaat te Rotterdam,
tegen een besluit van
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. van den Berg, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 11 december 2001 heeft eiseres/verzoekster (hierna te noemen: eiseres) een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 14 december 2001 heeft verweerder de aanvraag van eiseres niet ingewilligd in het kader van de zogenaamde AC-procedure. Eiseres heeft tegen deze beslissing beroep bij deze rechtbank ingesteld.
Eiseres heeft de president van de rechtbank, thans de voorzieningenrechter, verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten totdat op het beroep is beslist.
De openbare behandeling van beide geschillen heeft plaatsgevonden op 28 december 2001. Ter zitting hebben eiseres en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
Ten aanzien van het beroep
In de hoofdzaak dient te worden beoordeeld of de bestreden beslissing in rechte stand kan houden.
Aangezien verweerder de aanvraag heeft afgewezen in het aanmeldcentrum (AC), dient te worden beoordeeld of de aanvraag in het kader van de AC-procedure zonder schending van de zorgvuldigheid had kunnen worden afgedaan.
Ingevolge artikel 83 Vw houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
Eiseres heeft aan haar aanvraag ten grondslag gelegd dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zij voert daartoe aan dat zij vanwege haar Russische afkomst gediscrimineerd wordt in Kazachstan. De dochters van eiseres zijn ziek en hadden medische behandeling nodig in een kuuroord. Deze werd hen echter geweigerd omdat er maandelijks 240 kinderen werden behandeld. Daarvan zijn 90 kinderen weeskinderen en de rest zijn Kazachse kinderen uit regio’s waar een slechte ecologie is. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt bij het Departement van Gezondheid. Ook daar werd ze afgewezen. Met deze afwijzingsbrieven is eiseres naar de administratie van de stad gegaan, maar ook daar werd ze niet geholpen. Eiseres kwam in contact met andere moeders met dezelfde problemen. Samen hebben ze een Stichting voor moeders opgericht en om officiële toestemming verzocht om een hongerstaking te organiseren. Deze toestemming werd geweigerd en eiseres werd nadien driemaal opgeroepen om zich te melden bij de Dienst Binnenlandse Zaken. Ze werd iedere keer opgesloten in een cel en uitgescholden, maar ook werd ze steeds na één dag zonder voorwaarden weer vrijgelaten. Van 17 tot 30 augustus 2000 hebben de vrouwen toch de hongerstaking gehouden. De dochters van eiseres werden op straat bedreigd door onbekende mannen en konden daarom niet meer alleen buiten komen. Op 9 september 2000 ontving eiseres een beschikking van de stadsadministratie van haar woonplaats dat zij geen recht meer had om in grote steden te wonen en dat zij de stad moest verlaten. Zij heeft hiertegen bezwaar gemaakt en geklaagd bij het Openbaar Ministerie, maar dit werd afgewezen. Eiseres had inmiddels al in drie steden geprobeerd om zich daar te vestigen, maar daar werd ze steeds geweigerd. Ze werd ook regelmatig bezocht door de wijkagent die erop aandrong dat zij de stad zou verlaten. Eiseres was bang dat haar dochters iets zou overkomen. In oktober 2001 lukte het haar om haar woning te verkopen, waarna zij op 19 november 2001 het land heeft verlaten.
Verweerder heeft de bestreden beslissing, voor zover hier van belang en samengevat, doen steunen op de volgende overwegingen. Uit de verklaringen van eiseres valt af te leiden dat zij wegens het organiseren van een hongerstaking drie maal is opgepakt en vastgehouden in het jaar 2000, waarna zij steeds zonder voorwaarden werd vrijgelaten. Bovendien heeft zij hierin geen aanleiding gezien om het land te verlaten, zodat niet aannemelijk is dat zij hierdoor voor vervolging heeft te vrezen in de zin van het Verdrag. Voorts wordt overwogen dat de dochters van eiseres bij hun medische behandeling weliswaar gediscrimineerd zijn ten opzichte van een bepaalde groep etnisch Kazachse kinderen, maar dat er geen sprake is van een ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden nu zij niet zijn uitgesloten van overige medische voorzieningen. Bovendien is niet gebleken van een specifiek op eiseres gerichte actie.
Met betrekking tot het organiseren van een verboden hongerstaking wordt overwogen dat de bescherming van het Verdrag niet met succes kan worden ingeroepen tegen een strafvervolging op grond van verdenking van een commuun delict.
Voorts is gebleken dat de bestraffing niet onevenredig zwaar is en dat geen sprake is van een discriminatoire vervolging. De huisvestingsproblemen die eiseres heeft ondervonden houden geen verband met het Verdrag en zij heeft nagelaten te trachten zich elders te vestigen dan in de vier door haar genoemde steden. Na april 2001 heeft zij geen pogingen meer gedaan zich elders in Kazachstan te vestigen. Eiseres bevond zich voorts niet in een acute vluchtsituatie, gelet op haar verklaring dat zij Kazachstan reeds in mei 2001 had willen verlaten, maar dat ze gewacht heeft tot het eind van het schooljaar en tot haar woning wat meer waard zou worden. Ook de omstandigheid dat eiseres na haar vertrek in de Russische Federatie heeft verbleven zonder aldaar de bescherming van de autoriteiten in te roepen, duidt daar niet op.
De door de gemachtigde van eiseres naar voren gebrachte zienswijze leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres komt evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en b, c, d, e of f, Vw.
Eiseres bestrijdt dit besluit en voert daartegen aan dat haar aanvraag zich niet leende voor afdoening in de AC-procedure. In ieder geval was er in haar subjectieve beleving sprake van een onhoudbare situatie, die zij met haar kinderen is ontvlucht. Eiseres behoort tot de Russische minderheid en ondervindt ernstige vormen van discriminatie en negatieve/agressieve bejegening; zij beroept zich op meerdere negatieve ervaringen over een langere periode. Binnen de AC-procedure is het niet mogelijk om tot een zorgvuldige en objectieve beoordeling te komen van de aangevoerde feiten en omstandigheden. Voorts kleven er ernstige motiveringsgebreken aan de bestreden beschikking. Ten onrechte wordt overwogen dat eiseres geen lid is geweest van een beweging die zich verzet tegen het regime in het land van herkomst.
Eiseres handhaaft haar standpunt dat haar dochters de medische voorzieningen worden onthouden waartoe is geïndiceerd.
Ten onrechte wordt aangenomen dat eiseres een commuun delict pleegde; haar hongerstaking was volledig politiek van aard en legitiem. De bestraffing is onevenredig zwaar. Ook heeft zij ondervonden dat er geen binnenlands vestigingsalternatief is voor haar. Tot slot wordt eiseres ten onrechte tegengeworpen dat er op 19 november 2001 geen acuut vluchtmotief bestond; discriminatie is immers een proces van cumulatieve ervaringen waardoor het leven uiteindelijk onhoudbaar wordt.
Ingevolge artikel 13 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning -voor zover hier van belang- slechts ingewilligd indien internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan aan de vreemdeling die verdragsvluchteling is een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend. Op grond van artikel 1(A) van het Verdrag van Genève is van vluchtelingschap sprake in geval de vreemdeling afkomstig is uit een land waar hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging wegens zijn godsdienstige of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling, van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank met verweerder geen aanleiding ziet te twijfelen aan de geloofwaardigheid van het door eiseres naar voren gebrachte.
Eiseres dient evenwel aannemelijk te maken, dat met betrekking tot haar persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die haar vrees voor vervolging in de zin van artikel 1(A) van het Verdrag van Genève rechtvaardigen.
Discriminatie kan eerst vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag opleveren, indien sprake is van substantiële discriminatie, waardoor het leven van de betrokkene onhoudbaar is geworden.
Aan de dochters van eiseres is weliswaar specialistische medische zorg onthouden, doch niet gezegd kan worden dat het leven van eiseres en haar dochters hierdoor onhoudbaar was geworden. Ook overigens zijn hiervoor geen aanwijzingen; zo ontvingen de dochters van eiseres wel medische zorg van de districtsarts en beschikte eiseres over een eigen huis en een baan.
De omstandigheid dat eiseres haar dochters naar school begeleidde omdat zij bang was dat hen anders wellicht iets zou overkomen, is evenmin voldoende voor de conclusie dat het leven van eiseres en haar dochters onhoudbaar was geworden.
Aan eiseres is de maatregel van verbanning uit haar woonplaats opgelegd als gevolg van een door haar illegaal georganiseerde hongerstaking om aandacht te vragen voor de positie van etnische Russen in Kazachstan. Alhoewel deze actie voor eiseres duidelijk een politieke lading had en zij zich volledig gelegitimeerd voelde om hiertoe over te gaan, betekent dit nog niet dat om die reden niet gesproken kan worden van een commuun delict. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat het organiseren van de hongerstaking, ondanks het uitdrukkelijk ontbreken van de (gevraagde) toestemming van de zijde van de Kazachse autoriteiten, aangemerkt dient te worden als een commuun delict. De bescherming van het Verdrag kan niet met succes worden ingeroepen tegen een normale strafvervolging, ook als deze bestaat uit bestuurlijke maatregelen, wegens verdenking van het plegen van een commuun delict. Slechts dan kan sprake zijn van vluchtelingschap indien aannemelijk is dat een dreigende bestraffing onevenredig zwaar zal zijn of dat naast of in plaats van normale bestraffing sprake zal zijn van een discriminatoire vervolging.
Verweerder heeft zich in de bestreden beschikking op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat daarvan in casu sprake is.
De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Bij gebreke van een recent ambtsbericht over de positie van etnische Russen in Kazachstan is verweerders standpunt niet op voorhand houdbaar.
Gelet hierop mocht van verweerder worden verwacht dat hij hiervoor genoemd standpunt nader zou onderbouwen met objectieve gegevens, bijvoorbeeld een (individueel) ambtsbericht, omtrent de verbanningsmaatregel die eiseres ten deel is gevallen en ter beantwoording van de vraag of deze maatregel gezien kan worden als een normale en non-discriminatoire bestraffing van de overtreding die door eiseres is begaan.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat het onderhavige asielverzoek zich niet leende voor afdoening in het aanmeldcentrum en moet worden geconcludeerd dat de bestreden beschikking onvoldoende zorgvuldig en derhalve in strijd met artikel 3:2 Awb is genomen. Het beroep is derhalve gegrond en de bestreden beschikking zal worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
Gegeven de beslissing inzake het beroep is er geen aanleiding meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep
In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 966 euro (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt 322 euro). Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De rechtbank:
ten aanzien van de hoofdzaak:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 14 december 2001;
draagt verweerder op opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 966 euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, moet voldoen;
De voorzieningenrechter:
ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.K. Nihot, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, tevens voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2002, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Bressers als griffier.
afschrift verzonden op: 8 januari 2002
RECHTSMIDDEL
Tegen de uitspraak op het beroep kunnen partijen binnen een week na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen op de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Artikel 85 Vw bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.