ECLI:NL:RBSGR:2002:AD8328

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/35331
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake asielaanvraag van Angolees verzoeker met betrekking tot uitstel van vertrek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 januari 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Angolees verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De verzoeker had eerder een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, welke door de Staatssecretaris van Justitie was afgewezen. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en had verzocht om uitstel van vertrek totdat op zijn bezwaarschriften was beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker afkomstig is uit een relatief onveilige regio in Angola en dat er twijfels bestaan over de veiligheid van de verzoeker bij terugkeer naar zijn land van herkomst. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet 2000 en de toepassing van de TBV 2001/18, waarin wordt gesteld dat op de beslissing tot intrekking van het uitstel van vertrek artikel 72 Vw 2000 van toepassing is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de verzoeker, gezien zijn achtergrond en de onduidelijkheden in de beoordeling van zijn asielaanvraag, recht heeft op een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft besloten dat de verzoeker niet verwijderd mag worden uit Nederland tot vier weken na de bekendmaking van de beschikking op zijn bezwaarschrift van 23 februari 2000. Het verzoek om een voorlopige voorziening voor het overige is afgewezen, en de verweerder is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
regnr.: Awb 01/35331 BEPTDN
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op, volgens zijn eigen verklaring, [...] 1981,
van Angolese nationaliteit,
IND dossiernummer 9810.27.8102,
verzoeker,gemachtigde: mr. M.A. Buys, advocaat te Leeuwarden;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. ing. M.E. Minkes, ambtenaar ten departemente.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 28 oktober 1998 heeft verzoeker een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 25 januari 2000, bekendgemaakt op 2 februari 2000, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan verzoeker geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
1.2 Verzoeker heeft daartegen bij brief van 23 februari 2000 bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend op 3 april 2000. Verzoeker is bij brief van 6 juni 2000 meegedeeld dat hij de behandeling van het bezwaar niet in Nederland mag afwachten. Bij diezelfde brief is aan verzoeker uitstel van vertrek verleend.
1.3 Bij beschikking van 27 juli 2001 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat met ingang van de dag, volgend op toezending van die beschikking het aan verzoeker verleende uitstel van vertrek wordt opgeheven. Daarbij is verzoeker er op gewezen dat hij de behandeling van een eventueel tegen de beschikking in te dienen bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten. Verzoeker heeft bij brief van 31 juli 2001 bezwaar gemaakt tegen verweerders beschikking van 27 juli 2001. De gronden van dit bezwaar zijn ingediend op 28 augustus 2001.
1.4 Bij verzoekschrift van 31 juli 2001 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot is beslist op: 1. het bezwaar van 23 februari 2000, gericht tegen de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating; en 2. het bezwaar van 31 juli 2001, gericht tegen de opheffing van het aan verzoeker verleende uitstel van vertrek.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan verzoeker gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft op 13 december 2001 een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 december 2001. Verzoeker is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek om een voorlopige voorziening allereerst connex is aan het bezwaarschrift van 23 februari 2000, gericht tegen de beschikking van 25 januari 2000 tot niet-inwilliging van verzoekers aanvraag om toelating, bekendgemaakt op 2 februari 2000, derhalve vóór 1 april 2001. Artikel 118, tweede lid, Vw 2000 bepaalt dat op de behandeling van een bezwaarschrift tegen een dergelijke beschikking, het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de Vw 2000 van toepassing blijft.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, Vw, blijft gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is uitzetting achterwege indien:
(onder a) de vreemdeling een aanvraag om toelating als vluchteling heeft gedaan, tenzij er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat geen gevaar bestaat voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin;
(onder b) de vreemdeling enige andere aanvraag om toelating heeft gedaan terwijl er aanleiding bestaat om aan te nemen dat het bezwaar, dat is gericht tegen de beschikking die strekt tot weigering van toelating, een redelijke kans van slagen heeft.
Aangezien verweerder in de bezwaarfase, op de voet van artikel 7:11 Awb, tot een volledige heroverweging van de primaire beschikking moet overgaan en daarbij, overeenkomstig vaste bestuursrechtelijke uitgangspunten, ook het nieuwe materiële recht moet toepassen, zal de hierboven genoemde toets materieelrechtelijk plaatsvinden aan de hand van de Vw 2000.
2.3 Het verzoek om een voorlopige voorziening is voorts connex aan het bezwaarschrift van 31 juli 2001, gericht tegen de beschikking van 27 juli 2001 tot opheffing van het aan verzoeker verleende uitstel van vertrek.
In TBV 2001/18 van 12 juni 2001 met als onderwerp: 'Beoordeling van asielaanvragen van personen van Angolese nationaliteit', gepubliceerd in de Staatscourant nr. 134 van 16 juli 2001, is onder meer vermeld:
"Op de beslissing tot intrekking van het uitstel van vertrek is artikel 72 Vreemdelingenwet [2000] van toepassing. Niet van toepassing zijn de artikelen 73, 75 en 79 Vreemdelingenwet [2000], aangezien het hier niet handelt om een afwijzing van een aanvraag of intrekking van een verblijfsvergunning."
Ingevolge artikel 72, eerste lid, Vw 2000 is afdeling 2 ('Regulier') van toepassing indien de afdelingen 3 en 5 van hoofdstuk 7 ('Rechtsmiddelen') niet van toepassing zijn.
Ingevolge artikel 6:16 Awb schorst - voorzover hier van belang - het bezwaar niet de werking van het besluit waartegen het is gericht, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.
2.4 Aangezien verweerder heeft besloten dat verzoeker de behandeling van zowel zijn bezwaarschrift van 23 februari 2000 als dat van 31 juli 2001 niet in Nederland mag afwachten, is aan verzoekers zijde sprake van een spoedeisend belang in de zin van artikel 8:81 Awb.
De voorzieningenrechter zal dienen te beoordelen of, hangende de bezwaarprocedures, de uitzetting van verzoeker verboden moet worden. Bij deze beoordeling moet worden bezien of verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot de beslissing om uitzetting van verzoeker niet achterwege te laten tot op de bezwaarschriften is beslist. Voorts dient te worden bezien of uitzetting hangende de bezwaarprocedures anderszins in strijd is met rechtsregels. De voorzieningenrechter geeft geen definitief, maar slechts een voorlopig oordeel over beide zaken.
Beoordeling
2.5 Verweerder heeft bij besluit van 27 juli 2001 het aan verzoeker verleende uitstel van vertrek opgeheven. Daarbij heeft verweerder overwogen: "Op 1 juni 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie aan de voorzitter van de Tweede Kamer meegedeeld dat de gedwongen terugkeer van Angolese asielzoekers in principe weer kan worden hervat. Het uitstel van vertrekbeleid is met ingang van die datum beëindigd."
De voorzieningenrechter zal bij zijn beoordeling eerdergenoemde TBV 2001/18 betrekken.
2.6 Het vluchtrelaas van verzoeker komt op het volgende neer. Verzoeker behoort tot de bevolkingsgroep van de Kikongo. Vanaf zijn vijfde jaar heeft hij in Luanda bij een oom gewoond. Luanda wordt beheerst door de MPLA. In 1995 ging verzoeker, met een neef, voor familiebezoek naar zijn geboortedorp Cuilofuta (gemeente Maquela do Zombo), dat wordt beheerst door de Unita. Verzoeker en zijn neef zijn toen in Cuilofuta door de Unita weggevoerd naar een kamp in de bush, op verdenking van spionage voor de MPLA. Aldaar is verzoeker door de Unita tewerkgesteld. Hij moest onder meer diamanten zoeken. In maart 1998 is verzoeker erin geslaagd met zijn neef te vluchten uit het kamp. Zij zijn daarop teruggereisd naar Luanda, waar verzoeker weer bij oom is gaan wonen. In Luanda deden geruchten de ronde dat zich aldaar infiltranten van de Unita bevonden. Vanwege hun langdurige verblijf in Unita-gebied werden verzoeker en zijn neef ervan verdacht, infiltranten te zijn. Nadat verzoeker van zijn oom had gehoord dat de MPLA op 18 september 1998 een zoekaktie zou houden in de wijk waarin zij woonden, onder meer met het oogmerk verzoeker en zijn neef op te pakken op verdenking van spionage voor de Unita, zijn verzoeker en zijn neef uit de wijk vertrokken. Er heeft inderdaad op 18 september 1998 een zoekaktie plaatsgevonden. Daarbij zijn onder meer foto's meegenomen Een aantal mensen in de wijk is bij de zoekaktie gedood. Verzoeker en zijn neef hebben Angola op 23 oktober 1998 verlaten. Zij zijn Nederland ingereisd op 24 oktober 1998.
2.7 Uitgangspunt van verweerder in de primaire beschikking van 25 januari 2000 tot niet-inwilliging van verzoekers aanvraag om toelating als vluchteling en tot (ambtshalve) weigering van een vergunning tot verblijf is dat door verweerder ernstig wordt getwijfeld aan het gedwongen karakter van het verblijf van verzoeker in het Unita-kamp. Verweerder heeft dat vervolgens onderbouwd door te wijzen op verzoekers verklaring dat de Unita zijn sympathie heeft, en voorts door te wijzen op de zeer eenvoudige wijze waarop verzoeker (met zijn neef) naar gesteld is ontsnapt uit het Unita-kamp. Verweerder heeft in dit kader verder niet aannemelijk geacht dat verzoeker (en zijn neef) door de Unita als spionnen van de MPLA werd(en) beschouwd enkel en alleen omdat verzoeker uit een stad in MPLA-gebied kwam. Tenslotte heeft verweerder in dit kader van belang geacht dat verzoeker na de door hem gestelde ontsnapping in maart 1998 niet onmiddellijk zijn land van herkomst heeft verlaten, doch bij zijn oom in Luanda is gaan wonen.
Met betrekking tot de gestelde problemen van verzoeker in september 1998 heeft verweerder in de primaire beschikking overwogen dat verzoeker deze geenszins aannemelijk heeft gemaakt.
2.8 In het door verweerder ingediende verweerschrift van 13 december 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen; ongegrondverklaring van het bezwaarschrift tegen de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating met toepassing van artikel 33b Vw; en ongegrondverklaring van het bezwaarschrift tegen de intrekking van het aan verzoeker verleende uitstel van vertrek met toepassing van artikel 78 Vw 2000.
Evenwel heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting desgevraagd aangegeven dat verweerders conclusie dat ten aanzien van het bezwaarschrift tegen de intrekking van het verleende uitstel van vertrek toepassing van artikel 78 Vw 2000 (het zogenoemde doorpakken) is geëigend, als niet- geschreven moet worden beschouwd, nu artikel 78 Vw 2000 gelet op de redactie ervan toepassing mist bij een beschikking tot intrekking (of opheffing) van verleend uitstel van vertrek.
2.9 De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in de primaire beschikking, blijkens de daarin gebezigde formuleringen, uitgaat van verzoekers (langdurige, te weten zo'n drie jaar) verblijf in het Unita-kamp. Verweerder trekt (louter) in twijfel het door verzoeker gestelde gedwongen karakter van zijn verblijf in dat kamp.
De voorzieningenrechter overweegt dat hij, gelet op de door verzoeker ter zake afgelegde verklaringen, een onvoldoende duidelijk beeld heeft van de risico's die verzoeker mogelijkerwijs loopt bij terugkeer naar zijn land van herkomst. Verweerder gaat er, blijkens de primaire beschikking, van uit dat verzoeker, vóór zijn terugkeer in maart 1998 in Luanda, zo'n drie jaar in een gebied heeft verbleven dat door de Minister van Buitenlandse Zaken in het ambtsbericht van 4 mei 2001 is aangemerkt als 'relatief onveilig'. In TBV 2001/18 is onder 4.3 opgenomen dat personen, afkomstig uit het relatief onveilige gebied of het overgangsgebied, die betrokken zijn bij - voorzover hier van belang - de Unita in gebieden waar deze militie onlangs actief is geweest, blijkens voormeld ambtsbericht het risico lopen om slachtoffer te worden van detentie of executie van de zijde van de lokale autoriteiten. Buiten deze gebieden lopen zij deze risico's blijkens meervermeld ambtsbericht echter in beginsel niet, aldus TBV 2001/18.
Uitgaande van de zojuist aangehaalde tekst van TBV 2001/18 is het de voorzieningenrechter voorshands niet duidelijk of een persoon als eiser, die - naar de voorzieningenrechter aanneemt - gelet op zijn langdurige verblijf in een Unita-kamp in de omgeving van Cuilofuta, is aan te merken als afkomstig uit het relatief onveilige gebied, ook buiten deze relatief onveilige gebieden het risico loopt om slachtoffer te worden van detentie of executie van de zijde van de lokale Angolese autoriteiten (in casu van de zijde van de autoriteiten te Luanda). Maar nog daargelaten de onduidelijkheid in TBV 2001/18 op dit onderdeel, is de voorzieningenrechter van oordeel dat (in elk geval) in de onderhavige zaak de door verzoeker aangevoerde argumenten onvoldoende (al dan niet in samenhang) door verweerder zijn beoordeeld. Zo is onvoldoende duidelijk of, en zo ja, in hoeverre kan worden verondersteld dat de autoriteiten in Luanda geen negatieve aandacht voor verzoeker aan de dag zouden leggen, vooropgesteld dat die autoriteiten van de (zij het, volgens eisers eigen verklaring, louter ondersteunende) activiteiten van verzoeker op de hoogte zijn geraakt (dan wel op de hoogte zullen geraken). De voorzieningenrechter merkt in dit verband nog op dat hij ervan uitgaat - mede gelet op de reikwijdte van de op 30 november 2000 aangenomen amnestiewet, zie in dit verband TBV 2001/18 onder 4.3, eerste alinea -, dat (ook) het hebben verricht van louter ondersteunende activiteiten voor de Unita meerbedoeld risico meebrengt.
Het ligt naar het oordeel van de voorzieningenrechter op de weg van verweerder te trachten meer inzicht te krijgen in de gegrondheid van de door verzoeker gestelde vrees. Het doen horen van verzoeker, ter wille van een zorgvuldige voorbereiding van de beslissing op het bezwaarschrift van 23 februari 2000, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dezen als het meest aangewezen middel te beschouwen.
2.10 Gelet op hetgeen hierboven in rechtsoverweging 2.9 is overwogen zal de voorzieningenrechter het verzoek toewijzen, in die zin - kort gezegd - dat het verweerder wordt verboden verzoeker te (doen) verwijderen uit Nederland tot vier weken na bekendmaking van de beschikking op het bezwaarschrift van 23 februari 2000. Daarbij gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat verweerder het bezwaarschrift van 23 februari 2000 gecombineerd zal behandelen met het bezwaarschrift van 31 juli 2001, gericht tegen de beschikking van 27 juli 2001 tot opheffing van het verleende uitstel van vertrek, zoals verweerder (ook) zelf als mogelijkheid aangeeft in TBV 2001/18 onder 7 ('Terugkeer en uitzetting').
2.11 Gelet op de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening voorzover connex aan het bezwaarschrift van 23 februari 2000, dreigt thans geen uitzetting voor verzoeker. Dit betekent dat het belang aan het verzoek om een voorlopige voorziening voorzover connex aan het bezwaarschrift van 31 juli 2001 is komen te ontvallen. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening in zoverre dan ook afwijzen.
2.12 Er zijn geen termen voor toepassing van artikel 33b Vw.
2.13 Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht en de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
3 BESLISSING
De voorzieningenrechter:
* treft de voorlopige voorziening dat verweerder zich dient te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van verzoeker en van voorbereidingen tot zodanige maatregelen, tot vier weken na bekendmaking van de beschikking op het bezwaarschrift van 23 februari 2000;
* wijst het verzoek om een voorlopige voorziening voor het overige af;
* veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ad EURO 644,37, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2002,
in tegenwoordigheid van M.A. Kanters als griffier.
--------------
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden:
??