ECLI:NL:RBSGR:2002:AD8316

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/68076
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag asiel van Syrische vrouw na eerdere asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 januari 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische vrouw en de Staatssecretaris van Justitie, die haar herhaalde aanvraag om een verblijfsvergunning asiel heeft afgewezen. De eiseres, geboren in 1964, had in haar herhaalde aanvraag gesteld dat zij tijdens de eerste asielprocedure niet alles had durven vertellen over verkrachtingen door leden van de Syrische veiligheidsdienst. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die haar aanvraag konden rechtvaardigen. De rechtbank verwees naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin staat dat alleen nieuwe feiten of omstandigheden die ten tijde van de eerdere beschikking niet bekend waren, aanleiding kunnen geven tot een nieuwe beschikking.

De rechtbank concludeerde dat de eiseres tijdens de eerste procedure voldoende gelegenheid had gehad om haar motieven toe te lichten en dat zij geen geloofwaardige verklaring had gegeven voor het niet eerder naar voren brengen van de verkrachtingen. De rechtbank merkte op dat de verklaringen van de eiseres tegenstrijdig waren en dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de eerdere beslissing onmiskenbaar onjuist was. De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat de eiseres niet had kunnen overtuigen dat de gestelde verkrachtingen daadwerkelijk hadden plaatsgevonden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de herhaalde aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in asielprocedures en de noodzaak voor asielzoekers om alle relevante informatie tijdig te verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANK TE ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 01/68076
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A
geboren op [...] 1964,
van Syrische nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0110.04.8041,
eiseres,
gemachtigde: mr. D. de Vries, advocaat te Dokkum,
en DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ‘s-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Straatman, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1 Op 11 december 2001 heeft eiseres, mede namens haar twee minderjarige kinderen, voor de tweede maal een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 16 december 2001, uitgereikt op 17 december 2001, afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2 Bij beroepschrift van 17 december 2001 heeft eiseres tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld.
1.3 De rechtbank heeft op de voet van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de zaak versneld wordt behandeld. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 28 december 2001. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Rechtsoverwegingen
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Daarbij is onder meer van belang of verweerder de aanvraag zonder schending van eisen van zorgvuldigheid in het kader van de AC-procedure heeft kunnen afwijzen.
Feiten en standpunten van partijen
2.2 Eiseres heeft op 4 oktober 2001 hier te lande voor het eerst een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij beschikking van 9 oktober 2001 niet ingewilligd. Eiseres heeft hiertegen geen rechtsmiddelen ingesteld, zodat deze beschikking in rechte onaantastbaar is geworden.
2.3 Eiseres heeft aan haar, thans aan de orde zijnde, tweede aanvraag van 11 december 2001 ten grondslag gelegd dat zij ten tijde van haar eerste asielprocedure niet alles heeft verklaard wat van belang is. Zo heeft zij niet verklaard dat zij tijdens bezoeken van leden van de veiligheidsdienst aan haar woning alsmede op het bureau van de veiligheidsdienst, vanaf 3 september 2001, meermalen is verkracht. Zij heeft hieromtrent geen mededelingen gedaan omdat zij dat tijdens de eerste asielprocedure niet durfde en zij dacht dat de verkrachting niet van belang was voor haar relaas. Zij werd bovendien telkenmale geconfronteerd met een mannelijke tolk, hetgeen haar terughoudendheid kan verklaren. Tenslotte wijt zij haar zwijgen omtrent de verkrachting aan haar culturele achtergrond.
2.4 Verweerder heeft de herhaalde aanvraag afgewezen onder verwijzing naar de eerdere rechtens onaantastbaar geworden beschikking van 9 oktober 2001. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres tijdens de eerste asielprocedure voldoende gelegenheid heeft gehad haar motieven toe te lichten. Zij heeft verklaard dat zij alles wat voor de beoordeling van haar aanvraag van belang is, naar voren heeft gebracht. Zij heeft nagelaten op- en/of aanmerkingen te maken ten aanzien van de ingeschakelde tolk. Haar is expliciet gevraagd of er dingen zijn gebeurd die zij niet in aanwezigheid van een mannelijke tolk kan vertellen, waarop zij ontkennend heeft geantwoord. Bij de voor- en nabespreking van het nader gehoor in de eerste procedure heeft eiseres geen melding gemaakt van de verkrachting. Nu deze verkrachting, zo thans blijkt, reden was voor haar vertrek naar Nederland, en eiseres dit bij haar eerdere aanvraag niet naar voren heeft gebracht, wordt geen geloof gehecht aan haar verklaringen daaromtrent. Ingevolge de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000) hoofdstuk C1/1.3 is er slechts sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden indien deze ten tijde van de eerdere beschikking niet bekend waren en die van zodanige aard zijn, dat zij tot een nieuwe beschikking aanleiding kunnen geven. Daarvan is in casu geen sprake. De door eiseres overgelegde uitspraken van de rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle d.dis 28 maart 2001 en 24 januari 2001, en van de nevenzittingsplaats Haarlem, d.d. 22 september 2000, hebben geen betrekking op vergelijkbare zaken als onderhavige. Tenslotte wekt bevreemding dat verklaringen van eiseres met betrekking tot de betrokkenheid van haar echtgenoot bij de communistische partij thans afwijken van hetgeen zij in de eerdere procedure hierover heeft verklaard. Verweerder noemt met name het tijdstip waarop eiseres stelt op de hoogte te zijn geraakt van haar mans lidmaatschap van genoemde partij alsmede de kennis waarover eiseres thans beschikt met betrekking tot deze partij, terwijl zij in de eerdere procedure stelde hierover niets te weten. Ook dit doet verweerder twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van eiseres.
Verweerder meent dat de aanvraag binnen achtenveertig proces-uren kon worden afgewezen.
2.5 Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar aanvraag ten onrechte in de AC-procedure is afgedaan. Zij was in verband met angst en schaamte niet in staat haar daadwerkelijke relaas eerder naar voren te brengen. Temeer daar zij telkenmale werd geconfronteerd met een mannelijke tolk Arabisch. De houding van eiseres is verklaarbaar vanuit haar achtergrond en cultuur. Bovendien speelt een rol dat eiseres door de gebeurtenissen is getraumatiseerd. Bekend is dat dit met zich kan brengen dat bepaalde feiten niet, of slechts onder bijzondere omstandigheden kunnen worden verteld. Eiseres heeft zich aanvankelijk niet gerealiseerd dat de verkrachting van belang was voor de beoordeling van haar aanvraag, nu zij deze niet kon plaatsen binnen het begrip ‘vluchteling’. Niet van haar kon worden verwacht een eerlijk antwoord te geven op de vraag of zij wordt belemmerd in het verklaren van bepaalde zaken in het bijzijn van een mannelijke tolk. Ook door de rechtshulpverlening is gebruik gemaakt van een mannelijke tolk.
De bij de zienswijze overgelegde uitspraken zijn door verweerder onjuist geïnterpreteerd.
2.6 Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting aangegeven dat in het bestreden besluit dient te worden ingelezen dat verweerder evenmin de rechtens onaantastbaar geworden beslissing van 9 oktober 2001 onmiskenbaar onjuist acht.
Beoordeling van het beroep
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 Vooropgesteld moet worden dat met de beschikking van 9 oktober 2001, waartegen eiseres geen rechtsmiddelen heeft aangewend, in rechte is komen vast te staan dat eiseres niet kan worden aangemerkt als vluchteling, dat zij bij uitzetting naar Syrië geen reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat evenmin sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die tot verblijfsaanvaarding nopen. De aanvraag van 11 december 2001, die thans ter beoordeling voorligt, dient, gelet op het asielrelaas zoals eiseres dat aan deze aanvraag ten grondslag heeft gelegd, derhalve, ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), te worden beschouwd als een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.8 Gelet op de bewoordingen van artikel 4:6, eerste lid, Awb zal de rechtbank eerst hebben te beoordelen of eiseres bij haar thans voorliggende aanvraag nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld. Indien dat niet het geval is, zal de rechtbank toetsen of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de rechtens onaantastbare beslissing niet onmiskenbaar onjuist was. De rechtbank verwijst in dit verband naar het door verweerder gevoerde beleid omtrent het toetsingskader bij herhaalde aanvragen zoals dit is opgenomen in de Vc 2000, hoofdstuk C1/1.3: „(…)Tenzij bij de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, wordt de aanvraag buiten toepassing van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht onder verwijzing naar de eerdere beschikking afgewezen (…). Slechts indien de in rechte onaantastbaar geworden beschikking onmiskenbaar onjuist was, kan van het vorenstaande worden afgeweken. (…)“
2.9 Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de door eiseres thans naar voren gebrachte feiten niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 Awb kunnen worden aangemerkt.
Het betreft hier immers geen feiten die ten tijde van de eerste beschikking niet bekend waren of bekend hadden kunnen zijn dan wel naar voren hadden kunnen worden gebracht.
De rechtbank merkt voorts op dat in hetgeen eiseres heeft aangevoerd in het kader van de onderhavige asielaanvraag evenmin aanknopingspunten zijn gelegen voor het oordeel dat de in rechte onaantastbaar geworden beschikking van 9 oktober 2001 onmiskenbaar onjuist was. Daartoe is het navolgende redengevend.
Allereerst merkt de rechtbank op dat er naar aanleiding van de eerste asielaanvraag geen sprake is geweest van een onzorgvuldige procedure welke zou kunnen hebben geleid tot een onmiskenbaar onjuiste beslissing. Eiseres heeft aan het einde van het nader gehoor van 7 oktober 2001 verklaard dat zij alles wat van belang is voor de beoordeling van haar asielaanvraag naar voren heeft gebracht. Bovendien heeft zij heeft bij de contactambtenaar met zoveel woorden verklaard dat zij nooit is mishandeld, gemarteld en/of sexueel misbruikt. Zij heeft voorts ontkennend geantwoord op een vraag van de contactambtenaar of er dingen zijn gebeurd die zij niet kon vertellen in het bijzijn van een mannelijke tolk. Verweerder had in hetgeen eiseres heeft verklaard noch in hetgeen tijdens het nader gehoor is voorgevallen aanleiding behoeven te zien om te veronderstellen dat er meer is gebeurd dan eiseres heeft aangegeven. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om met behulp van een rechtshulpverlener haar relaas aan te vullen. Dit dient voor haar rekening en risico te komen. Te meer daar de verkrachting, naar zij in de onderhavige procedure heeft gesteld, een belangrijke reden was voor haar vertrek uit het land van herkomst. Aan de door eiseres overgelegde uitspraken van deze rechtbank komt geen betekenis toe, nu het in die uitspraken niet handelt om vergelijkbare casus. In twee uitspraken is geen sprake van een herhaalde aanvraag (nevenzittingsplaats Haarlem van 22 september 2000 en nevenzittingsplaats Zwolle van 28 maart 2001), in de andere uitspraak van nevenzittingsplaats Zwolle van 24 januari 2001 is sprake van duidelijke aanwijzingen tijdens het nader gehoor. Immers in de zaak die leidde tot laatstgenoemde uitspraak had de vreemdeling in het nader gehoor naar voren gebracht bij de mishandeling te zijn vernederd, doch tevens daarover niet te willen praten.
De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat zij niet gemakkelijk over de verkrachtingen zou kunnen spreken vanwege het feit dat zij door de verkrachtingen is getraumatiseerd.
De rechtbank overweegt in dit verband dat eiseres haar er niet van heeft kunnen overtuigen dat de gestelde verkrachtingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft daarbij het navolgende in aanmerking genomen. Eiseres heeft op essentiële onderdelen tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Zo zijn er twee versies overgelegd van het verslag d.d. 16 oktober 2001 van het gesprek tussen eiseres en medewerkers van de Stichting „Op Stee“ te Emmen. In de eerste versie hebben de medewerkers van genoemde stichting uit hetgeen eiseres hun heeft medegedeeld, opgemaakt dat zij – mogelijk - is verkracht na de gevangenneming van haar echtgenoot in 1996. Zij relateert dit tijdstip aan het feit dat haar jongste kind nog een baby was. In deze eerste versie van dat verslag is niets opgenomen over het feit dat eiseres in september 2001 op enigerlei wijze zou zijn mishandeld en/of verkracht. In de tweede versie echter heeft eiseres de verkrachting uitdrukkelijk genoemd en gesitueerd in september 2001.
Voorts constateert de rechtbank een aantal discrepanties tussen het chronologisch overzicht van de gebeurtenissen, zoals opgenomen in het verslag van 23 oktober 2001 van het vervolggesprek tussen eiseres en medewerkers van eerder genoemde stichting en het rapport van nader gehoor d.d. 14 december 2001.
Onder deze omstandigheden is de verklaring van eiseres voor het niet eerder verstrekken van de voor haar relaas zeer relevant te achten informatie niet overtuigend. Ook hetgeen namens haar ter zitting naar voren is gebracht leidt niet tot een ander oordeel.
Tenslotte acht de rechtbank het relaas van eiseres ongeloofwaardig in verband met het navolgende. Eiseres heeft ten tijde van de eerste asielprocedure verklaard weinig tot niets te weten met betrekking tot de politieke betrokkenheid van haar echtgenoot bij de communistische partij. Thans geeft zij echter aan de naam van de partij alsmede van zijn leider te kennen. Verder stelt zij thans er van op de hoogte te zijn dat er partijbijeenkomsten bij haar thuis plaatsvonden. Eiseres heeft geen verklaring gegeven voor deze tegenstrijdigheden.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in rechte onaantastbaar geworden beslissing van 9 oktober 2001 niet onmiskenbaar onjuist was.
2.10 Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen. Het beroep is dan ook ongegrond.
2.11 Voor een veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R. Depping, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.H.G. Schuringa als griffier op 3 januari 2002.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
verzonden op: 4 januari 2002