ECLI:NL:RBSGR:2001:ZA7098

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 maart 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/77366
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.B.H.M. Potters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling van vreemdeling met Britse nationaliteit

In deze zaak gaat het om de onrechtmatige inbewaringstelling van een vreemdeling, die op 29 december 2000 in bewaring is gesteld op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw). De vreemdeling, die stelt de Britse nationaliteit te hebben, heeft op dezelfde dag zijn geldige Britse paspoort overgelegd. De rechtbank oordeelt dat de vreemdeling onvoldoende gelegenheid is geboden om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen voordat tot inbewaringstelling is overgegaan. De rechtbank concludeert dat de vreemdeling zich op dat moment in de vrije termijn bevond, zoals bedoeld in artikel 91 van het Vreemdelingenbesluit (Vb), en dat de last tot uitzetting prematuur is verstrekt. Hierdoor is de inbewaringstelling van aanvang af onrechtmatig. De rechtbank kent de vreemdeling een schadevergoeding toe van f. 1.000,-- voor de periode dat hij in bewaring heeft gezeten, en veroordeelt de Staatssecretaris van Justitie in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op f. 710,--. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken van de rechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te 's-Hertogenbosch, op 12 maart 2001.

Uitspraak

UITSPRAAK
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te 's-Hertogenbosch
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
--------------------------------
Uitspraak
--------------------------------
AWB 00/77366 V3
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 34a juncto artikel 34j van de Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen:
A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1975 en van Britse nationaliteit, hierna te noemen: de vreemdeling
en
de Staatssecretaris van Justitie, hierna te noemen: verweerder.
Zitting: 19 februari 2001.
De vreemdeling noch zijn gemachtigde, mr. C.A.J.M. Snijders, advocaat te Boxtel, is verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. P. van Zijl.
I. PROCESVERLOOP
Bij bevel tot bewaring van 29 december 2000 is de vreemdeling op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw) in bewaring gesteld, terwijl op diezelfde datum zijn uitzetting is gelast.
Bij beroepschrift van 2 januari 2001, op diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, is namens de vreemdeling verzocht de bewaring met onmiddellijke ingang op te heffen. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Verweerder is op 3 januari 2001 overgegaan tot opheffing van de bewaring.
De gemachtigde van de vreemdeling heeft per brief van 19 januari 2001 laten weten het beroep te willen voortzetten met het oog op schadevergoeding.
II. OVERWEGINGEN
Op grond van het bepaalde in artikel 34j van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsbeneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
In het onderhavige geval is verweerder overgegaan tot opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel voordat de rechtbank het tegen die maatregel ingestelde beroep heeft kunnen behandelen.
De rechtbank dient derhalve te beoordelen of de maatregel van bewaring reeds op enig moment vóór de opheffing ervan door verweerder onrechtmatig was en zo ja, of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 34j van de Vw.
Namens de vreemdeling is aangevoerd dat hij als vredesactivist slechts voor de duur van de actie bij Vliegbasis Volkel in Nederland wilde verblijven. Derhalve bestond er geen ernstig vermoeden dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zou onttrekken. Tevens had verweerder na afgifte van zijn paspoort de vreemdeling in de gelegenheid dienen te stellen Nederland op eigen gelegenheid te verlaten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 91 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) geeft in afwijking van artikel 8 Vw een bijzondere regeling voor het verblijf gedurende de vrije termijn aan vreemdelingen die onderdaan zijn van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
Artikel 92 Vb bevat twee procedurele voorschriften inzake de toegangsweigering van EG- en EER-onderdanen. De weigering dient namelijk schriftelijk te geschieden, terwijl voorts een bijzondere aanwijzing daartoe van de Minister van Justitie noodzakelijk is.
De rechtbank begrijpt de gedingstukken aldus, dat de vreemdeling aanvankelijk geen geldig reisdocument kon overleggen, op grond waarvan zijn identiteit kon worden vastgesteld.
Ten tijde van de staandehouding en ophouding ex artikel 19 Vw heeft de vreemdeling echter te kennen gegeven over een geldig paspoort te beschikken, dat alsnog kon worden overgelegd. Dit paspoort is ook daadwerkelijk nog op 29 december 2000, derhalve nog op de dag van de inbewaringstelling overgelegd, kennelijk nadat de inbewaringstelling reeds had plaatsgevonden.
Onder deze bijzondere omstandigheid had naar het oordeel van de rechtbank de inbewaringstelling niet mogen plaatsvinden dan nadat de vreemdeling in de gelegenheid was gesteld om zijn paspoort te doen overleggen.
Uit de omstandigheid dat de vreemdeling voorafgaand aan de inbewaringstelling slechts gedurende ca. anderhalf uur is opgehouden ex artikel 19 Vw leidt de rechtbank af, dat de vreemdeling onvoldoende tijd is gegund om zijn stelling inzake zijn identiteit en verblijfsrechtelijke positie in Nederland te onderbouwen door het overleggen van zijn paspoort.
De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling de Britse nationaliteit heeft en dat hij daarmee onderdaan is van een staat die partij is bij het EG-verdrag, terwijl hij bovendien beschikt over een geldig Brits paspoort.
Uit de stukken blijkt dat de vreemdeling uitsluitend ten behoeve van het bijwonen van het zogeheten Kerstkamp in de buurt van het vliegveld Volkel naar Nederland is gekomen, zodat het er voor moet worden gehouden dat hij zich ten tijde van de inbewaringstelling op 29 december 2000 nog in de vrije termijn ex artikel 91 Vb bevond, hetgeen door verweerder niet is betwist. Verweerder heeft niet gesteld en ook overigens is niet gebleken dat aan de vreemdeling een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 92 Vb is uitgereikt, waarbij hem de toegang of de verdere toegang tot Nederland is geweigerd.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat eiser aan artikel 91 Vb een verblijfstitel kon ontlenen op basis van de zogeheten vrije termijn, zodat de last tot uitzetting prematuur is gegeven.
Het vorenoverwogene brengt met zich dat de inbewaringstelling, die niet had mogen plaatsvinden dan nadat eiser in de gelegenheid was gesteld om zijn paspoort te overleggen, zich niet verdraagt met artikel 26 Vw.
Derhalve moet de inbewaringstelling van aanvang af voor onrechtmatig worden gehouden.
Aangaande het verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht termen aanwezig om de vreemdeling schadevergoeding toe te kennen. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding.
De rechtbank zal de schadevergoeding, mede gelet op de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, vaststellen op f. 200,-- voor iedere dag dat de vreemdeling in een politiecel heeft doorgebracht. Derhalve zal aan de vreemdeling over de periode van 29 december 2000 tot en met 2 januari 2000 schadevergoeding worden toegekend.
In totaal zal de schadevergoeding 5 x f. 200,-- is f. 1.000,-- bedragen.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal f. 710,-- voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van een beroepschrift;
* waarde per punt f. 710,--;
* wegingsfactor 1.
Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING
De rechtbank,
wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van f. 1.000,--;
veroordeelt verweerder in de zijdens de vreemdeling gemaakte proceskosten, vastgesteld op f. 710,--, te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. E.B.H.M. Potters als rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.H.J. Visser als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2001.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van f. 1.000,-- (ZEGGE EENDUIZEND GULDEN).
Aldus gedaan op 12 maart 2001 door mr. E.H.B.M. Potters.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding.
De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep in stellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (zittingsplaats: 's-Hertogenbosch).
Afschrift verzonden: 24 april 2001