ECLI:NL:RBSGR:2001:ZA7067
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Rechtsbijstand en bewaring van vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak gaat het om de bewaring van een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit, die in eerste instantie verzocht om rechtsbijstand tijdens zijn verhoor. Na uitleg heeft hij echter aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het verhoor zonder raadsman. De rechtbank oordeelt dat er geen schending van het recht op rechtsbijstand heeft plaatsgevonden. De bewaring vóór 1 april 2001 was rechtmatig op basis van artikel 26 van de Vreemdelingenwet (Vw). Na deze datum is de bewaring gebaseerd op artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), en ook deze is rechtmatig. Het beroep van de vreemdeling tegen zijn inbewaringstelling is ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling illegaal in Nederland verbleef en niet over geldige identiteitspapieren beschikte. Ondanks zijn verklaring dat hij zo snel mogelijk naar Marokko wilde terugkeren, was er een ernstige vrees dat hij zich aan de uitzetting zou onttrekken. De rechtbank concludeert dat de toepassing van de bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en dat de belangen van de openbare orde de inbewaringstelling rechtvaardigen. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat het beroep ongegrond is verklaard.
De uitspraak is gedaan door rechter J.J. Catsburg en openbaar uitgesproken op 10 april 2001, met de griffier A.S.W. Kroon aanwezig. De beslissing is op 11 april 2001 verzonden.