ECLI:NL:RBSGR:2001:ZA7063
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- O.A.P. van der Roest
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige inbewaringstelling van een Turkse vreemdeling op grond van artikel 59 Vw 2000
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 9 mei 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een Turkse vreemdeling, A, geboren in 1980. De vreemdeling was in bewaring gesteld op basis van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat hij niet beschikte over de noodzakelijke reisdocumenten voor zijn uitzetting. De rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling onrechtmatig was, omdat niet aannemelijk was dat de benodigde reisdocumenten binnen korte termijn voorhanden zouden zijn. De stelling van de verweerder dat op basis van algemene ervaringsgegevens verwacht kon worden dat de documenten binnen vier weken beschikbaar zouden zijn, was niet voldoende onderbouwd en niet verifieerbaar. De laissez-passer was pas een week na de inbewaringstelling aangevraagd, wat de kans op een spoedige verkrijging van de documenten verder verkleinde.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de bewaring met ingang van de uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht werden vastgesteld op ƒ 1420,-. De rechtbank benadrukte dat de vreemdeling recht had op rechtsbijstand en dat de kosten aan de griffier van de rechtbank moesten worden vergoed. Tegen deze uitspraak kon binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak werd gedaan door mr. O.A.P. van der Roest, met mr. H. Siragedik als griffier.