ECLI:NL:RBSGR:2001:ZA7054
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onterecht aangemerkt beroep als vervolgberoep in vreemdelingenbewaring
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 2 mei 2001 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende vreemdelingenbewaring. Eiser, een vreemdeling van Surinaamse nationaliteit, was op 23 april 2001 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De gemachtigde van eiser, mr. M.L. Yu, heeft op 24 april 2001 beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. B. Magnin, om de vrijheidsontnemende maatregel op te leggen. Eiser stelde dat er geen zicht was op uitzetting, aangezien de Surinaamse autoriteiten in het verleden geen laissez-passer hadden afgegeven.
De rechtbank oordeelde dat het beroep ten onrechte als een vervolgberoep was aangemerkt, waardoor eiser niet ter zitting was aangevoerd. De rechtbank stelde vast dat er sprake was van een eerste beroep, en dat artikel 94 Vw 2000 van toepassing was. Dit artikel vereist dat de vreemdeling uiterlijk op de zevende dag na ontvangst van het beroepschrift wordt gehoord. De rechtbank concludeerde dat eiser niet was gehoord, wat in strijd was met de wet. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van overmacht of andere omstandigheden die het niet horen van eiser rechtvaardigden.
Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en beval de opheffing van de bewaring ingaande 2 mei 2001. Tevens werd de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op ƒ 1420,-. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Lolkema en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. J.Th.H. Zimmerman. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van één week voor het instellen van hoger beroep.