ECLI:NL:RBSGR:2001:ZA7049
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 mei 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, A, van Marokkaanse nationaliteit. A was op 8 mei 2001 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000). De rechtbank heeft vastgesteld dat de kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw2000 op 10 mei 2001 door de rechtbank is ontvangen. Volgens artikel 94, tweede lid, Vw2000 dient de vreemdeling uiterlijk op de zevende dag na ontvangst van het beroepschrift of de kennisgeving te worden gehoord. De rechtbank oordeelt dat deze termijn als fataal moet worden aangemerkt en dat niet alleen de vreemdeling, maar ook de verweerder gelijktijdig moet worden gehoord. Dit is een wijziging ten opzichte van de eerdere wetgeving, waarbij alleen de vreemdeling werd gehoord. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat de zitting niet tijdig heeft plaatsgevonden. De rechtbank beveelt daarom de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming van de vreemdeling met ingang van 17 mei 2001.