ECLI:NL:RBSGR:2001:ZA7044

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 mei 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/17831 VRONTO A3
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming van een Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 11 mei 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een Algerijnse vreemdeling, die op 12 december 2000 in bewaring was gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, op de sluitingsdatum van het vooronderzoek geen inlichtingen heeft verstrekt over de voortgang van de verwijdering van de vreemdeling, zoals vereist door de geldende richtlijnen. Dit gebrek aan informatie heeft de rechtbank verhinderd om te toetsen of er nog voldoende perspectief bestaat op uitzetting en of de verweerder voortvarend handelt in deze zaak. De rechtbank heeft eerder, op 23 januari en 4 april 2001, eerdere beroepen van de vreemdeling tot opheffing van de bewaring ongegrond verklaard. Echter, gezien de omstandigheden en het ontbreken van noodzakelijke informatie, heeft de rechtbank besloten de maatregel tot vrijheidsontneming op te heffen. De uitspraak is gedaan door mr. E.C.M. de Klerk, in tegenwoordigheid van griffier mr. J.P.W. Manders, en is openbaar uitgesproken op 11 mei 2001. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat er geen omstandigheden zijn gebleken die dit rechtvaardigen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ’s-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
UITSPRAAK
Zaaknummer : AWB 01/17831 VRONTO A3
Datum uitspraak: 11 mei 2001
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in het geschil tussen:
A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1972 en van Algerijnse nationaliteit, thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Tilburg, de vreemdeling,
gemachtigde, mr. S. Jankie, advocaat te ‘s-Gravenhage,
en
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Op 12 december 2000 is de vreemdeling op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Stb. 1965, 40) (Vw (oud)) in bewaring gesteld, terwijl op diezelfde datum zijn uitzetting is gelast.
Bij uitspraken van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van
23 januari 2001 en 4 april 2001, zijn eerdere beroepen, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Bij kennisgeving ex artikel 96, eerste lid, van de Vw van 2 mei 2001, diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de vrijheidsontneming.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op 11 mei 2001, te weten de datum sluiting van het vooronderzoek, verweerder geen inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van de vreemdeling heeft
verstrekt en heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege kan blijven. De rechtbank heeft op laatstgenoemde datum het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Ter beoordeling ligt thans de vraag of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van de vreemdeling en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te kunnen effectueren. Voorts is van
belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 3.5.5.2 van de ‘Richtlijnen voor de behandeling van verzoeken en beroepen bij de vreemdelingenkamer van de rechtbank te ’s-Gravenhage of een der nevenzittingsplaatsen’, laatstelijk gewijzigd per 1 april 2001
(hierna: Richtlijnen) zendt de rechtbank het ontvangen beroepschrift aan verweerder en verzoekt verweerder binnen twee werkdagen na die verzending aan de rechtbank te verstrekken:
a. de uitspraak van de rechtbank op het beroep als bedoeld in artikel 94 Vw;
b. inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de)
verwijdering van de vreemdeling.
Voorts is in artikel 3.5.5.3 van de Richtlijnen bepaald dat verweerder gelijktijdig een afschrift van bedoelde inlichtingen zendt aan de gemachtigde van de vreemdeling.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op 11 mei 2001, te weten de datum sluiting vooronderzoek, niet heeft voldaan aan bovenstaand voorschrift. Nu de rechtbank niet beschikt over inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de
voorbereiding van de) verwijdering van de vreemdeling kan de rechtbank niet toetsen of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van de vreemdeling en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de
uitzetting te kunnen effectueren.
Gelet op het voorgaande moet de voortzetting van de bewaring onrechtmatig worden geacht en dient het beroep gegrond worden verklaard.
Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59
van de Vw2000 van de vreemdeling met ingang van 11 mei 2001.
Aldus gedaan door mr. E.C.M. de Klerk als rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J.P.W. Manders als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2001.
Afschriften verzonden: 14 mei 2001