ECLI:NL:RBSGR:2001:ZA7043

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 mei 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/17827 VRONTO A3
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige voortzetting van vreemdelingenbewaring en heropening schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank te 's-Gravenhage op 11 mei 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling was op 21 maart 2001 in bewaring gesteld na een aanvraag om toelating als vluchteling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris op de sluitingsdatum van het vooronderzoek, 11 mei 2001, niet heeft voldaan aan de verplichtingen om inlichtingen te verstrekken over de voortgang van de verwijdering van de vreemdeling. Hierdoor kon de rechtbank niet toetsen of er voldoende perspectief bestond op uitzetting en of de Staatssecretaris voldoende voortvarend handelde. De rechtbank heeft daarom de bewaring opgeheven.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding van de vreemdeling in behandeling genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris geen voortgangsrapportage heeft ingediend, waardoor de omvang van de schadevergoeding niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft besloten het onderzoek naar de schadevergoeding te heropenen en de zaak naar een nader te bepalen zitting te verwijzen.

De uitspraak is gedaan door mr. E.C.M. de Klerk, in tegenwoordigheid van mr. J.P.W. Manders als griffier. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming bevolen en het onderzoek naar de schadevergoeding heropend, met als doel de zaak verder te behandelen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ’s-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
UITSPRAAK
Zaaknummer : AWB 01/17827 VRONTO A3
Datum uitspraak: 11 mei 2001
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in het geschil tussen:
A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1976 en van Marokkaanse nationaliteit, thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Tilburg, de vreemdeling,
gemachtigde, mr. drs. L.J. Blijdorp, advocaat te Dordrecht,
en
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Op 21 maart 2001 is de vreemdeling op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Stb. 1965, 40) (Vw (oud)) in bewaring gesteld, terwijl op diezelfde datum zijn uitzetting is gelast.
Op 21 maart 2001 heeft de vreemdeling een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. In verband hiermee is de vreemdeling op 21 maart 2001 in bewaring gesteld op de in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw (oud)
bedoelde grond.
Bij uitspraak van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van
4 april 2001, is het eerste beroep, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Bij kennisgeving ex artikel 96, eerste lid, van de Vw van 2 mei 2001, diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de vrijheidsontneming.
De gemachtigde van de vreemdeling heeft hierop gereageerd bij schrijven van 8 mei 2001 en verzocht het beroep gegrond te verklaren en te bepalen dat de bewaring wordt opgeheven, onder veroordeling van verweerder in de
schadevergoeding, de proceskosten en het griffierecht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op 11 mei 2001, te weten de datum sluiting van het vooronderzoek, verweerder geen inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van de vreemdeling heeft
verstrekt en heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege kan blijven. De rechtbank heeft op laatstgenoemde datum het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Ter beoordeling ligt thans de vraag of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van de vreemdeling en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te kunnen effectueren. Voorts is van
belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 3.5.4.3 van de ‘Richtlijnen voor de behandeling van verzoeken en beroepen bij de vreemdelingenkamer van de rechtbank te ’s-Gravenhage of een der nevenzittingsplaatsen’, laatstelijk gewijzigd per 1 april 2001
(hierna: Richtlijnen) verstrekt verweerder:
a. de uitspraak van de rechtbank op het beroep als bedoeld in artikel 94 Vw;
b. inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de)
verwijdering van de vreemdeling.
Voorts is in artikel 3.5.4.4 van de Richtlijnen bepaald dat verweerder gelijktijdig een afschrift van bedoelde inlichtingen zendt aan de gemachtigde van de vreemdeling.
Nadat de rechtbank was gebleken dat verweerder met de kennisgeving niet de inlichtingen heeft verstrekt zoals bedoeld in artikel 3.5.4.3 van de Richtlijnen, heeft zij verweerder op 3 mei 2001 in de gelegenheid gesteld alsnog
bedoelde inlichtingen te verstrekken.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op 11 mei 2001, te weten de datum sluiting vooronderzoek, niet heeft voldaan aan bovenstaand voorschrift. Nu de rechtbank niet beschikt over inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de
voorbereiding van de) verwijdering van de vreemdeling kan de rechtbank niet toetsen of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van de vreemdeling en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de
uitzetting te kunnen effectueren.
Gelet op het voorgaande moet de voortzetting van de bewaring onrechtmatig worden geacht en dient het beroep gegrond worden verklaard.
Ten aanzien van het namens de vreemdeling ingediende verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat verweerder geen voortgangsrapportage heeft ingezonden zodat de rechtbank thans de omvang van de
schadevergoeding niet kan vaststellen, aanleiding vormt om, met toepassing van de in artikel 8:73, tweede lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) neergelegde bevoegdheid, het onderzoek te heropenen teneinde dit verzoek op een
nader te bepalen zitting te behandelen.
Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59
van de Vw2000 van de vreemdeling met ingang van 11 mei 2001;
bepaalt dat het onderzoek, voor zover het betreft het verzoek om schadevergoeding,
wordt heropend en verwijst de zaak in zoverre naar een nader te bepalen zitting.
Aldus gedaan door mr. E.C.M. de Klerk als rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J.P.W. Manders als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2001.
Afschriften verzonden: 14 mei 2001