ECLI:NL:RBSGR:2001:ZA6786

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 februari 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/10589, 99/12528, 99/12530
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • S.J. Giling
  • F. Salomon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake verzoeksters van Iraakse nationaliteit tegen de Staatssecretaris van Justitie

Op 6 februari 2001 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage, zittinghoudende te Amsterdam, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening. De verzoeksters, A, B en C, allen van Iraakse nationaliteit en wonende te D, hebben een verzoek ingediend tegen de Staatssecretaris van Justitie. De gemachtigde van de verzoeksters, mr. A. Spel, heeft het verzoek ingediend in het kader van een bezwaarprocedure tegen een voorgenomen verwijdering uit Nederland. De president van de rechtbank heeft het verzoek toegewezen en bepaald dat de Staatssecretaris van Justitie het verzoeksters verbiedt uit Nederland te verwijderen zolang er geen beslissing is genomen op het bezwaar. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op ƒ 1420,-, te betalen aan de griffier, en is er een vergoeding van het griffierecht van ƒ 50,- aan de eerst genoemde verzoekster toegewezen.

Tijdens de zitting is er een discussie geweest over de situatie van Chaldeeuwse christenen uit Centraal-Irak en de mogelijkheid van een vestigingsalternatief in Noord-Irak. De gemachtigde van de verzoeksters heeft aangegeven dat zij geen Chaldeeuwse christenen zijn, maar Syriaans orthodox. Dit heeft geleid tot de conclusie van de president dat er onvoldoende informatie is om te beoordelen of er een vestigingsalternatief voor deze geloofsgroep bestaat. Hierdoor kon niet bij voorbaat worden gesteld dat het bezwaar van de verzoeksters geen redelijke kans van slagen had, wat de president heeft doen besluiten het verzoek toe te wijzen.

De uitspraak is gedaan door de fungerend president mr. F. Salomon, met mr. S.J. Giling als griffier. De partijen hebben aangegeven zich te kunnen vinden in de overwegingen van de president, wat heeft geleid tot de opmaak van het proces-verbaal van deze zitting.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
president
Proces-verbaal van de zitting van 6 februari 2001 inhoudende mondelinge
Uitspraak
op grond van artikel 8:67 jo 8:84, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg. nrs.: AWB 99/10589 VRWET, AWB 99/12528 VRWET en AWB 99/12530 VRWET
inzake: A, geboren op [...] 1929,
B, geboren op [...] 1960,
C, geboren op [...] 1960,
allen van Iraakse nationaliteit en wonende te D, verzoeksters,
gemachtigde: mr. A. Spel, advocaat te Hoorn,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te 's-Gravenhage.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2001. Verzoeksters zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
BESLISSING
De president wijst het verzoek toe, in die zin dat het verweerder wordt verboden verzoeksters uit Nederland te (doen) verwijderen zolang niet is beslist op bezwaar. De president veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op
ƒ 1420,- (zegge: veertienhonderdtwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier en bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eerst genoemde verzoekster het griffierecht ad ƒ 50,-- (zegge: vijftig gulden)
vergoedt.
MOTIVERING
De president heeft, voordat hij het woord aan partijen heeft gegeven, meegedeeld dat er door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, vragen zijn gesteld aan verweerder ter beantwoording van de vraag of er ten aanzien van Chaldeeuwse
christenen, afkomstig uit Centraal-Irak, een vestigingsalternatief in Noord-Irak kan gelden en dat gelet hierop zaken van Chaldeeuwse christenen in principe worden aangehouden, tenzij sprake is van een ongeloofwaardig asielrelaas.
De gemachtigde van verzoeksters heeft hierop meegedeeld dat verzoeksters geen Chaldeeuwse christenen zijn, maar dat zij Syriaans orthodox zijn. Dit is niet hetzelfde als Assyrisch Christelijk. Door de gemachtigde van verzoeksters is
desgevraagd geantwoord dat zij in bezwaar nadere informatie met betrekking tot deze geloofsgroep zal verstrekken.
De president is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, niet kan worden beoordeeld of ten aanzien van deze, voor de president onbekende geloofsgroep, een vestigingsalternatief in Noord-Irak kan gelden. Op deze grond kan niet bij
voorbaat worden gezegd dat het bezwaar van verzoeksters geen redelijke kans van slagen heeft, zodat het verzoek reeds op deze grond dient te worden toegewezen.
Partijen hebben desgevraagd aangegeven zich te kunnen vinden in hetgeen hiervoor door de president is overwogen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. S.J. Giling mr. F. Salomon
griffier fungerend president
afschrift verzonden op:
Conc.: SG
Coll.:
Bp: -
D: B