ECLI:NL:RBSGR:2001:AE0821
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige vrijheidsbeneming en bewaring van vreemdeling in Nederland
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 1 november 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de onrechtmatige vrijheidsbeneming van eiser, een Nigeriaanse vreemdeling. Eiser was op 22 oktober 2001 aangehouden en vervolgens op 24 oktober 2001 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staandehouding van eiser om 10.10 uur op grond van artikel 50 van de Vw 2000 in strijd met de wet was, omdat de vreemdelingenrechtelijke staandehouding feitelijk al om 7.52 uur had plaatsgevonden zonder dat aan de wettelijke voorwaarden was voldaan. Dit leidde tot de conclusie dat de daaropvolgende bewaring eveneens onrechtmatig was. Eiser had aangevoerd dat hij onterecht van zijn vrijheid was beroofd, aangezien er geen geldige titel voor zijn insluiting bestond. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, stelde dat de aanhouding rechtmatig was, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontneming niet gerechtvaardigd was en dat eiser recht had op schadevergoeding voor de onrechtmatige bewaring. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van ƒ 2000,- aan eiser, alsook de proceskosten van ƒ 710,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en er staat hoger beroep open bij de Raad van State.