ECLI:NL:RBSGR:2001:AE0304

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/63936
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 13 december 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een vreemdeling afkomstig uit Sierra Leone. De eiser was op 18 november 2001 in bewaring gesteld met het oog op zijn uitzetting, maar de kennisgeving aan de rechtbank over deze inbewaringstelling was achterwege gebleven. Dit leidde tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig was, te beginnen op 22 november 2001, de dag na de kennisgeving die had moeten plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet tijdig was gehoord, wat als een materieel gebrek werd aangemerkt. De rechtbank maakte onderscheid tussen formele en materiële gebreken bij de beoordeling van de schadevergoeding. Aangezien de kennisgeving ontbrak, werd de schadevergoeding gematigd tot nihil voor de periode van 22 november tot 29 november 2001, maar voor de periode van 30 november tot 5 december 2001, waarin de onrechtmatigheid voortvloeide uit een materieel gebrek, werd een schadevergoeding van ƒ 150 per dag toegekend, wat resulteerde in een totaal van ƒ 750. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en veroordeelde de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de proceskosten. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Vreemdelingenwet 2000 en de waarborgen die zijn gesteld aan de bewaring van vreemdelingen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/63936
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1970 te B,
nationaliteit Sierraleoonse,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Breda,
raadsman mr. F.J. Koningsveld,
eiser,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door mr. T. Ponte,
ambtenaar bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1 Procesverloop
Op 18 november 2001 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Eiser heeft op 29 november 2001 tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
De bewaring is op 5 december 2001 opgeheven.
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 december 2001. Eiser is in persoon verschenen, namens zijn raadsman bijgestaan door mr. W.L.M. Fleuren. Verweerder heeft zich doen
vertegenwoordigen.
2 Standpunten
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren en schadevergoeding toe te kennen. De kennisgeving van de inbewaringstelling is namelijk uitgebleven en eiser
is tot dusver niet door de rechtbank gehoord. De bewaring dient onrechtmatig te worden geacht vanaf de eerste dag, subsidiair vanaf de dag waarop kennis gegeven had dienen te worden van de bewaring. Schadevergoeding dient te worden vergoed vanaf aanvang
van de bewaring, subsidiair vanaf de dag waarop kennis gegeven had dienen te worden van de bewaring.
Verweerder stel zich op het standpunt dat de bewaring eerst vanaf de tiende dag na de inbewaringstelling onrechtmatig is geworden omdat eiser op die dag niet gehoord kon worden door de rechtbank en deze waarborgnorm mitsdien eerst op die dag is
geschonden.
3 Overwegingen
Indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing daarvan is opgeheven, kan zij aan de vreemdeling schadevergoeding toekennen (art. 106 Vw 2000).
De bewaring is inmiddels op 5 december 2001 opgeheven, zodat de rechtbank nog slechts heeft te beslissen op het verzoek om schadevergoeding.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming waren met de wettelijke vereisten en of de maatregel in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd
was.
De procedure leidend tot en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring zijn in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De bewaring is derhalve niet op die grond onrechtmatig.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
De vrees is gerechtvaardigd dat eiser, die geen rechtmatig verblijf hier te lande heeft, indien in vrijheid gesteld, zich aan de uitzetting zal onttrekken. De rechtbank laat daarbij wegen dat eiser niet beschikt over een geldige titel tot verblijf, niet
in het bezit is van een geldig identiteitsbewijs, zich aan het vreemdelingentoezicht heeft onttrokken en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan en een vaste woon- of verblijfplaats.
Ingevolge het bepaalde in artikel 94, eerste lid, Vw 2000, dient verweerder uiterlijk op de derde dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van de maatregel van bewaring de rechtbank hiervan in kennis te stellen. Dit voorschrift behoort tot
de strikte waarborgen, waarmee de bewaring is omkleed. Niet-inachtneming daarvan leidt -behoudens uitzonderlijke omstandigheden- tot onrechtmatigheid van de bewaring.
Eiser is op 18 november 2001 in bewaring gesteld, zodat verweerder uiterlijk op 21 november 2001 de rechtbank in kennis had moeten stellen van het opleggen van de bewaring. Nu een kennisgeving achterwege is gebleven, moet de bewaring onrechtmatig worden
geacht met ingang van 22 november 2001.
Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard.
Nu de bewaring onrechtmatig wordt geacht, bestaat er grond voor het toekennen van schadevergoeding. Ten aanzien van de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding oordeelt de rechtbank als volgt.
Indien sprake is van een formeel gebrek op grond waarvan de bewaring onrechtmatig wordt geacht, acht de rechtbank in beginsel gronden van redelijkheid en billijkheid aanwezig de schadevergoeding wegens ten onrechte in bewaring doorgebrachte tijd te
matigen tot nihil. Indien de bewaring op grond van een materieel gebrek onrechtmatig wordt geacht, acht de rechtbank dergelijke gronden in beginsel niet aanwezig.
In deze zaak is niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 94, eerste lid, Vw 2000. De rechtbank is van oordeel dat daarmee de onrechtmatigheid is gelegen in een formeel gebrek en niet in de aan de bewaring ten grondslag liggende gronden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 94, tweede lid, Vw 2000 dient uiterlijk op de zevende dag na ontvangst van de kennisgeving een zitting plaats te vinden. In geval van een tijdige kennisgeving dient een vreemdeling, gelet op het bepaalde in artikel 94,
tweede en derde lid, Vw 2000, uiterlijk op de elfde dag na inbewaringstelling in de gelegenheid te worden gesteld om ter zitting te worden gehoord. De rechtbank is van oordeel dat indien dit voorschrift niet in acht wordt genomen, de onrechtmatigheid
van de bewaring is gelegen in een materieel gebrek.
Het voorgaande brengt met zich mee dat vanaf 22 november 2001, de dag nadat kennis had moeten worden gegeven, tot aan 29 november 2001, de dag waarop eiser uiterlijk ter zitting had dienen te worden gehoord, sprake is van een formeel gebrek. Onder die
omstandigheden acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezigheid om de schadevergoeding te matigen tot nihil. Vanaf 30 november 2001 tot aan de opheffing van de bewaring, 5 december 2001, is de onrechtmatigheid van de bewaring echter gelegen in een
materieel gebrek.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiser, in aanmerking genomen, derhalve gronden van billijkheid aanwezig om hem ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van ƒ 150,--
per dag voor de dagen die hij vanaf 30 november 2001 heeft doorgebracht in het huis van bewaring. Dit betekent dat een schadevergoeding van ƒ 750,-- (5 x ƒ 150,--) zal worden toegekend.
Nu het beroep gegrond is verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank
moet vergoeden.
4 BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van fl. 750,-- ;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad fl. 710,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. M.P. de Zwart als griffier op 13 december 2001
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van „Hoger beroep vreemdelingenzaken“, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 13 december 2001
De voorzitter van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van fl. 750,--.
Aldus gedaan door mr. A.M. Koene, fungerend voorzitter, op 13 december 2001