ECLI:NL:RBSGR:2001:AE0283
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Buitenbehandelingstelling van een aanvraag om een vergunning tot verblijf en de gevolgen van niet tijdig indienen van een ondertekende aanvraag
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 december 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A, geboren in 1973 en van Poolse nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden, maar deze aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat deze niet was ondertekend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de heroverweging van het bestreden besluit, zoals voorgeschreven in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet alleen op basis van de aangevoerde bezwaren dient plaats te vinden, maar ook gebonden is aan het oorspronkelijke besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aard van een besluit tot buitenbehandelingstelling verschilt van een besluit tot afwijzing van een aanvraag. Bij een buitenbehandelingstelling komt het bestuursorgaan niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag.
De rechtbank concludeert dat het niet tijdig indienen van een ondertekende aanvraag een fataal karakter heeft, wat betekent dat het besluitvormingsproces definitief is afgesloten. De vraag in bezwaar is dan ook niet of het bestuursorgaan het besluitvormingsproces kan heropenen, maar of het besluit in primo terecht is afgesloten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het overleggen van een ondertekende aanvraag na de fatale termijn niet leidt tot herroeping van het besluit tot buitenbehandelingstelling.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van griffierecht. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.