ECLI:NL:RBSGR:2001:AE0204

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/1936
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een vergunning tot verblijf op basis van het witte-illegalenbeleid en de vereisten voor een sofi-nummer

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, een Chinese vreemdeling, voor een vergunning tot verblijf op basis van het tijdelijke beleid voor witte illegalen (TBV 1999/23). Eiser heeft aangevoerd dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vergunning, waaronder het bezit van een sofi-nummer in de periode van 1 januari 1992 tot 1 juli 1998. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij in die periode rechtmatig in het bezit was van een sofi-nummer. Eiser heeft een brief overgelegd van de Belastingdienst waaruit zou blijken dat hij al in 1991 bekend was, maar de rechtbank oordeelt dat deze brief niet voldoende is om aan te tonen dat hij aan de vereisten voldeed. De rechtbank wijst erop dat eiser tijdens de bezwaarprocedure niet adequaat heeft gereageerd op vragen van de verweerder over zijn situatie, wat zijn positie heeft verzwakt. De rechtbank concludeert dat de verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat het bestreden besluit om de aanvraag af te wijzen rechtmatig is. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat hij bekend was bij de Nederlandse autoriteiten en dat zijn belastingafdracht werd geaccepteerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de verweerder.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 33a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/1936 VRWET
Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. W.A. Venema, advocaat te Rozenburg,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde, drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiser, geboren op [...] 1958, bezit de Chinese nationaliteit. Hij verblijft sedert onbekende datum als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet, zoals deze luidde tot 1 april 2001 (hierna te noemen: Vw 1965) in Nederland. Op 8 oktober 1999 heeft hij een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel ‘verblijf op basis van de tijdelijke regeling witte illegalen (TBV 1999/23)’. Op deze aanvraag is door verweerder op 12 april 2000 afwijzend beslist. Eiser heeft tegen dit besluit op 26 april 2000 een bezwaarschrift ingediend. Op 7 december 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Op 4 januari 2001 heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig mevrouw B, partner van eiser.
II. OVERWEGINGEN
1. Op 1 april 2001 is in werking getreden de Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000, hierna Vw2000), Stb. 2000, 495. Nu het bestreden besluit is bekend gemaakt voor 1 april 2001, is op de beoordeling daarvan het voor die datum geldende recht van toepassing.
2. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
3. Eiser stelt dat hij in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf met als doel „verblijf zonder beperkingen“ op grond van de tijdelijke regeling voor witte illegalen (TBV 1999/23). Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat hij zelfstandig ondernemer is. Sinds 7 december 1990 is eiser eigenaar van een Chinees-Kantonees-Indisch restaurant, genaamd C. Hij betaalt sinds 1990 inkomstenbelasting. Per 7 december 1990 staat dit bedrijf bij de Kamer van Koophandel ingeschreven onder nummer 135712. Reeds op 6 september 1991 was eiser bekend bij de Belastingdienst Ondernemingen te ‘s-Gravenhage zoals blijkt uit de bijgevoegde brief van de Belastingdienst. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser zich beroepen op de uitspraak van 17 mei 2001 van de meervoudige kamer van deze rechtbank (AWB 00/71986 VRWET), waarin onder meer is geoordeeld dat als een vreemdeling door de afdracht van belasting en premies bekend was bij de Nederlandse autoriteiten en deze afdracht ook werd geaccepteerd, deze situatie gelijkgesteld moet worden met het bezitten van een sofi-nummer, zoals bedoeld in voorwaarde 3 van verweerders beleid.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet voor toelating in aanmerking komt. Niet is aangetoond dat eiser vanaf 1 januari 1992 tot en met 1 juli 1998 rechtmatig in het bezit is geweest van een sofi-nummer.
5. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend.
6. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
7. Het beleid met betrekking tot toelating op grond van de tijdelijke regeling voor langdurig illegalen is neergelegd in TBV 1999/23, die geldig was van 1 oktober 1999 tot 1 december 1999. Volgens deze regeling gelden ter zake de voorlegging van de aanvragen voor advisering door de commissie van burgemeesters - kort weergegeven - de volgende voorwaarden:
1. Het verzoek moet tussen 1 oktober 1999 en 1 december 1999 worden ingediend en zijn ontvangen bij de IND;
2. De vreemdeling dient aan te tonen dat hij vanaf 1 januari 1992 ononderbroken woonplaats in Nederland heeft gehad;
3. De vreemdeling moet in elk geval vanaf 1 januari 1992 tot 1 juli 1998 (rechtmatig) in het bezit zijn geweest van een sofi-nummer;
4. De vreemdeling moet in het bezit zijn van een geldig paspoort;
5. De vreemdeling mag gedurende de onder 2. genoemde periode niet Nederland zijn uitgezet;
6. De vreemdeling mag niet in het bezit zijn geweest of gebruik hebben gemaakt van (ver)vals(t)e documenten;
7. De vreemdeling mag geen onjuiste gegevens hebben verstrekt;
8. Er mag geen sprake zijn van criminele antecedenten.
8. De rechtbank overweegt het volgende.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser heeft voldaan aan
voorwaarde 3. Eiser heeft aangevoerd dat hij al op 6 september 1991 bekend was bij de Belastingdienst Ondernemingen te Den Haag. Dit blijkt uit de brief van 6 september 1991 van de Belastingdienst. Verweerder heeft hieromtrent in het bestreden besluit
opgemerkt dat niet leesbaar is aan wie de brief is gericht en dat de brief niet is ondertekend door de inspecteur van de dienst. Naar aanleiding van de brief heeft verweerder echter navraag gedaan bij de belastingdienst naar de datum van verstrekking van het door eiser opgegeven sofi-nummer 2.111.84.809. Daarop heeft de belastingdienst meegedeeld dat aan A, geboren [...] 1958, op 22 maart 1992 het sofi-nummer 2118.31.906 is toegekend en dat het sofi-nummer 2.111.84.809 op 14 januari 1993 is toegekend aan mevrouw D geboren [...] 1958, beiden woonachtig op hetzelfde adres.
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser bij brief aan diens gemachtigde van 30 augustus 2000 ingevolge artikel 4:7 van de Awb in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen ten aanzien van het voornemen om de aanvraag af te
wijzen omdat de gegevens die eiser heeft verstrekt niet overeenstemmen met de gegevens van de belastingdienst. Hierop is door (de gemachtigde van) eiser niet binnen de gestelde termijn gereageerd, waarna het bestreden besluit is genomen.
In beroep heeft eiser herhaald dat de brief van 6 september 1991 aantoont dat eiser toen al een sofi-nummer had. Voorts heeft hij zich op het standpunt gesteld dat er bij de belastingdienst een vergissing moet zijn gemaakt. Abusievelijk heeft de belastingdienst mevrouw D ingevoerd. Hiermee moet eiser zijn bedoeld, gelet op dezelfde geboortedatum als eiser.
De rechtbank overweegt dat niet is uit te sluiten dat er ergens een misverstand is gerezen. Voorts overweegt zij dat, als er inderdaad een misverstand is gerezen, eiser dit in de loop der tijd niet uit de wereld heeft geholpen.
Wat daar van zij, de rechtbank is van oordeel dat aan eiser is toe te rekenen dat hij gaande de bezwaarprocedure, met name toen verweerder hem gevraagd heeft naar zijn zienswijze ten aanzien van de gegevens van de belastingdienst, zijn standpunt dat er sprake moet zijn van een misverstand niet naar voren heeft gebracht en nader heeft onderbouwd. De goede procesorde verzet zich ertegen de thans door eiser gegeven verklaringen van het misverstand nader onderwerp van onderzoek te maken.
De rechtbank concludeert dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld bij het nemen van het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, mede gezien het voorgaande, onvoldoende aangetoond dat hij door afdracht van belasting en
premies bekend was bij de Nederlandse autoriteiten en deze afdracht ook werd geaccepteerd. Derhalve kan eisers verwijzing naar eerdergenoemde uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 17 mei 2001 niet leiden tot het oordeel dat het rechtmatig bezit van een sofi-nummer moet worden aangenomen.
9. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser ingevolge genoemd beleid niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning. Evenmin is gebleken van overige klemmende redenen van
humanitaire aard op grond waarvan verweerder een vergunning tot verblijf in redelijkheid niet heeft kunnen onthouden.
10. Het beroep is derhalve ongegrond.
11. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de kosten van de andere partij, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat ingevolge artikel 120 Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2001, in tegenwoordigheid van mr. J.R. van Veen, griffier.
afschrift verzonden op: ??