ECLI:NL:RBSGR:2001:AE0006
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van vreemdeling in het kader van uitzetting
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 28 november 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd. Eiser, geboren in 1982 en van (gestelde) Soedanese nationaliteit, werd op 9 november 2001 in bewaring gesteld, ingaande op 12 november 2001, direct na de afloop van zijn strafrechtelijke detentie. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring in strijd was met de wet, omdat de termijn van drie dagen, zoals voorgeschreven in artikel 94 van de Vreemdelingenwet 2000, niet in acht was genomen. De rechtbank stelde vast dat de kennisgeving van de maatregel te laat was ontvangen door de rechtbank, wat in strijd was met de wettelijke vereisten. De rechtbank oordeelde dat de korte termijn van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 impliceert dat een besluit tot inbewaringstelling gericht moet zijn op directe inbewaringstelling ter fine van uitzetting. De rechtbank concludeerde dat de maatregel niet gerechtvaardigd was en verklaarde het beroep gegrond. Eiser werd een schadevergoeding van ƒ 1500,- toegekend voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming, en de rechtbank veroordeelde de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser tot een bedrag van ƒ 710,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.