ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/65705 VRONTN GC
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...]1975 te B,
nationaliteit burger van India,
alias A,
geboren op [...]1975,
thans verblijvende in het politiebureau te Schiedam,
raadsman mw mr. E.S. Fikkert,
eiser,
de Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door mw mr. E. Spierings,
ambtenaar bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
Op 4 december 2001 is eiser staande gehouden ter vaststelling van identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, op grond van feiten en omstandigheden die blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van eiser in Nederland opleveren.
Op 5 december 2001 om 10.55 uur is eiser met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).
Eiser heeft op 6 december 2001 beroep ingesteld tegen de bewaring.
Het beroep is behandeld ter zitting van donderdag 13 december 2001. Eiser is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming is met de wettelijke vereisten en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is.
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de bewaring van eiser onrechtmatig is en eiser daarom in aanmerking komt voor toekenning van schadevergoeding. Immers, het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is om 10.45 uur aangevangen, precies het tijdstip waarop de termijn voor de ophouding is verstreken, én de inbewaringstelling van eiser 10 minuten na het verstrijken van die termijn heeft plaatsgevonden. Eiser is gezien het voorgaande in zijn belangen geschaad.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat ondanks dat het gehoor omtrent de bewaring klokslag op het zesde uur is aangevangen, derhalve het moment waarop de termijn voor de ophouding verstrijkt, en de inbewaringstelling pas 6 uur en 10 minuten na het verstrijken van die termijn is aangevangen, de bewaring van eiser rechtmatig is. Eiser is ondanks de te late inbewaringstelling niet in zijn belangen geschaad. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 8 augustus 2001, nr. 200103606/1.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Volgens het proces-verbaal van staandehouding en overgave d.d. 4 december 2001 is eiser op 4 december 2001 na zijn staande houding overgebracht naar een plaats voor verhoor, de doorlaatpost Europoort, alwaar hij om 19.45 uur is aangekomen en opgehouden. De rechtbank stelt vast dat ter zitting niet is betwist dat de ophouding op 4 december 2001 om 19.45 uur is aangevangen en is van oordeel dat op dit tijdstip de termijn voor de ophouding een aanvang heeft genomen. Gelet op het bepaalde in artikel 50, tweede en derde lid, Vw 2000 wordt een persoon niet langer dan gedurende zes uren opgehouden, met dien verstande, dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt meegerekend. De termijn voor de ophouding eindigde derhalve op 5 december 2001 om 10.45 uur.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de inbewaringstelling van eiser na het verstrijken van de termijn voor de ophouding reden is om de bewaring onrechtmatig te achten.
In onderhavige zaak oordeelt de rechtbank dat de bewaring vanaf de dag van de inbewaringstelling – 5 december 2001- onrechtmatig is nu eiser op 5 december 2001 om 10.45 uur is gehoord, derhalve klokslag op het zesde uur van de termijn voor de ophouding en hij 10 minuten na het verstrijken van die termijn om 10.55 uur in bewaring is gesteld. De rechtbank volgt verweerder niet in haar stelling dat onderhavige zaak aansluit bij de door verweerder overgelegde uitspraak van de ABRS, nu in die zaak – in tegenstelling tot onderhavige zaak- het gehoor omtrent de bewaring vòòr het verstrijken van de termijn voor de ophouding was aangevangen en de inbewaringstelling slechts enkele minuten na het verstrijken van die termijn heeft plaatsgevonden.
Voorzover namens verweerder is aangevoerd dat eiser gezien de hierboven geschetste situatie niet in zijn belangen is geschaad, is de rechtbank van oordeel dat juist gezien de hiervoor geschetste situatie eiser in zijn belangen is geschaad.
De rechtbank is het tenslotte met de gemachtigde van eiser eens dat in het geval van vrijheidsbeneming er alle aanleiding bestaat om de wettelijke termijnen hierbij te handhaven en deze niet (steeds verder) op te rekken.
Nu de bewaring onrechtmatig is, is voortzetting hiervan niet rechtmatig en dient deze te worden opgeheven.
Indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing daarvan is opgeheven, kan zij aan de vreemdeling schadevergoeding toekennen (artikel 106 Vw 2000)
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiser, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om hem ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van ƒ 200,-- per dag voor de dagen die eiser vanaf 5 december 2001 heeft doorgebracht in een politiebureau. Dat betekent dat een schadevergoeding van ƒ 1600.— (8 X ƒ 200.--) zal worden toegekend.
Het beroep is gegrond. De bewaring dient te worden opgeheven met ingang van 13 december 2001.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten.
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van 13 december 2001;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van ƒ 1600.--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 710,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. T.M.L. Veen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.J. Knol als griffier op 14 december 2001.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Raad van State, onder vermelding van „Hoger beroep vreemdelingenzaken“,
postbus 16113, 2500 BC ’s Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 14 december 2001
De voorzitter van de arrondissementsrechtbank te ´s-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van ƒ 1600.--.
Aldus gedaan op 14 december 2001 door mr. drs. T.M.L. Veen, fungerend voorzitter.