ECLI:NL:RBSGR:2001:AD9724

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/60393
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F. Salomon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en mandaat bij ondertekening van besluiten in vreemdelingenzaken

In deze zaak staat de bevoegdheid om een ondertekeningsmandaat mondeling te verlenen centraal. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 13 december 2001 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de vrijheidsontnemende maatregel tegen eiser, A, van Sierraleoonse nationaliteit. Eiser had beroep ingesteld tegen de aanwijzingsbeschikking van 30 oktober 2001, die volgens hem niet bevoegdelijk was ondertekend. De ondertekening was gedaan door een persoon wiens naam niet duidelijk was, wat volgens eiser in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, stelde dat de ondertekening wel degelijk bevoegd was en dat de gemachtigde van eiser had moeten navragen wie de ondertekenaar was.

De rechtbank overwoog dat de aanwijzingsbeschikking was ondertekend door de directeur van een grenslogies, met de aanduiding 'i.o.v.', wat door de rechtbank werd geïnterpreteerd als 'in opdracht van'. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een ondertekeningsmandaat, dat mondeling kon worden verleend. Eiser werd niet gevolgd in zijn stelling dat de beschikking niet door het bestuursorgaan was genomen, aangezien de directeur als beslissingsautoriteit werd genoemd. De rechtbank oordeelde dat de voortgezette toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel gerechtvaardigd was en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van mandaat en bevoegdheid in bestuursrechtelijke procedures, vooral in vreemdelingenzaken. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde dat er geen gronden waren voor toepassing van artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 of artikel 8:75 van de Awb. De uitspraak werd gedaan door mr. F. Salomon, in aanwezigheid van griffier mr. M.S. Julen.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/60393 VRONTN
inzake : A, van (gestelde) Sierraleoonse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Hoorn, eiser, gemachtigde: mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 1 oktober 2001 is op eiser de vrijheidsontnemende maatregel ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast. Eiser heeft op 3 oktober 2001 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Dit beroep is bij uitspraak van 17 oktober 2001 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard.
Verweerder heeft de rechtbank op 14 november 2001 van het voortduren van de vrijheidsontneming in kennis gesteld. Krachtens artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 22 november 2001. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
Ter zitting heeft gemachtigde van eiser namens eiser opheffing van de maatregel gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Het onderzoek ter zitting is op 23 november 2001 heropend waarbij inlichtingen aan beide partijen is gevraagd. Verweerder heeft bij brief van 6 december 2001 geantwoord op de vragen van de rechtbank. Bij brief van 7 december 2001 heeft de gemachtigde van eiser gereageerd op voornoemde brief van verweerder. De rechtbank begrijpt dat partijen toestemming hebben verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen. Het onderzoek is op 11 december 2001 gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Er is niet komen vast te staan dat de aanwijzingsbeschikking van 30 oktober 2001 bevoegdelijk is genomen. De persoon die de beschikking heeft ondertekend is niet aangeduid zodat niet valt te controleren of deze persoon door het bevoegde gezag is gemandateerd besluiten als deze te nemen of te ondertekenen. Bij brief van 7 december 2001 is betoogd dat in strijd met artikel 10:11, tweede lid, van de Awb uit de beschikking niet blijkt dat zij door het bestuursorgaan is genomen alsmede dat een algemeen mandaat waarvan hier sprake is alleen schriftelijk kan worden verleend.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
De gemachtigde van eiser moet aantonen dat de aanwijzingsbeschikking niet bevoegd is ondertekend. Ook had hij omtrent de naam van de ondertekenaar navraag kunnen doen bij het grenslogies. Bij brief van 6 december 2001 is betoogd dat de handtekening onder de beschikking afkomstig is van de heer P. Jansen, hoofd Bewonerszaken van het betrokken Grenshospitium, en dat de directeur van deze inrichting overeenkomstig artikel 10:5 lid 1 en 2 van de Awb mondeling mandaat heeft verleend aan de heer Jansen om een plaatsingsbeschikking te tekenen indien de directeur en de plaatsvervangend directeur afwezig zijn. Volgens verweerder is er sprake van een ondertekeningsmandaat.
De rechtbank overweegt het volgende.
Onderhavig beroep is het tweede beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoordeeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten.
Blijkens de betrokken beschikking is deze genomen door „De directeur van een grenslogies als bedoeld in artikel 3 van het Reglement regime grenslogies“. Zij bevat een onleesbare handtekening met daarbij de aanduiding ‘i.o.v.’.
De letteraanduiding wordt door de rechtbank gelezen als: in opdracht van. Bij een beslissingsmandaat wordt in het algemeen de aanduiding „voor deze“ of „namens deze“ gebezigd. Nu deze aanduiding niet is gebruikt maar daarentegen wordt vermeld dat de beschikking in opdracht van de directeur is getekend gaat de rechtbank ervan uit dat hier sprake is van een ondertekeningsmandaat.
Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat uit de beschikking niet blijkt dat zij door het bestuursorgaan is genomen aangezien als beslissingsautoriteit de directeur van de inrichting wordt genoemd. Er is niet gesteld of gebleken dat deze niet namens de inrichting beschikkingen als deze mag nemen. Blijkens artikel 10:11, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan bepalen dat de door hem genomen besluiten namens hem kunnen worden ondertekend tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet. Blijkens de brief van verweerder heeft het bestuursorgaan besloten dat de betrokken beschikkingen namens hem door het Hoofd Bewonerszaken mogen worden ondertekend. Niet is gesteld of gebleken dat zulks in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet. Evenmin kan eiser worden gevolgd in de stelling dat een algemeen ondertekeningsmandaat schriftelijk moet worden verleend. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat zulks mondeling kan geschieden. Weliswaar beroept verweerder zich daarbij ten onrechte op artikel 10:5, van de Awb aangezien dit uitsluitend betrekking heeft op de beslissingsmandatering, maar dit maakt het oordeel niet anders.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat de beschikking bevoegdelijk is genomen en ondertekend zodat de hierop betrekking hebbende stellingen van eiser moeten worden afgewezen.
De rechtbank concludeert dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Salomon, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 13 december 2001, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Julen, griffier.
Afschrift verzonden op: 13 december 2001
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.