Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 70 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 00/60516 VRWET
inzake: A, geboren op [...] 1956, van Braziliaanse nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. K. van Koutrik, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie
1. Eiseres verblijft naar eigen zeggen sedert 20 augustus 1998 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 1965 (Vw) in Nederland. Op 10 december 1998 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel „verblijf als zelfstandig werkende danseres/model“. Bij besluit van 19 april 1999, verzonden op 10 mei 1999, heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Bij bezwaarschrift van 19 mei 1999 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 27 mei 1999 en aangevuld bij brieven van 29 november 1999, 7 december 1999 en 19 januari 2000. Op 24 mei 2000 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie (AC). Het bezwaar is bij besluit van 13 juli 2000 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 2 augustus 2000 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 7 september 2000. Op 24 november 2000 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 18 juli 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2001. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens waren ter zitting als informanten aanwezig: C, D, E, F, G, H, I, J, K, L, M en N.
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Na vanaf 1995 voor korte periodes in Nederland te zijn geweest verblijft eiseres naar eigen zeggen sedert 20 augustus 1998 permanent in Nederland. Zij werkt als uitvoerend danseres en docente Braziliaanse en Afro-Braziliaanse dansen en als model. Haar dochter O is met eiseres ingereisd. Zij heeft eveneens om toelating tot Nederland verzocht. Haar beroep is heden behandeld onder nummer AWB 00/60522 VRWET.
III. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf. Eiseres kan geen geslaagd beroep doen op het beleid inzake arbeid als zelfstandige, neergelegd in hoofdstuk B12 van de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc). Ingevolge dit beleid wordt – kort gezegd – bij de beantwoording van de vraag of met de aanwezigheid van een vreemdeling een cultureel belang is gediend advies gevraagd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW), hetgeen verweerder heeft gedaan bij brief van 14 december 1999. Uit het ambtsbericht van 28 februari 2000 van de Staatssecretaris van OCW blijkt dat met de aanwezigheid van eiseres in Nederland geen wezenlijk cultureel belang wordt gediend. De overgelegde adhesiebetuigingen van culturele instellingen en particulieren zijn, zoals in het ambtsbericht is vermeld, niet voldoende om op basis daarvan een wezenlijk cultureel belang aan te nemen. De stelling dat de Raad voor de Kunst dient te worden ingeschakeld ter beoordeling van de aanvraag faalt. De opvolger van de Raad voor de Kunst, de Raad voor het Cultuurbeheer, adviseert niet aan de Staatssecretaris van OCW omtrent het culturele belang dat gediend zou zijn met de aanwezigheid van een vreemdeling in Nederland.
Niet is gebleken van de aanwezigheid van klemmende redenen van humanitaire aard waarom in het verblijf van eiseres hier te lande zou moeten worden berust.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte een vergunning tot verblijf heeft geweigerd. Zij is uitvoerend danseres en docente Braziliaanse en Afro-Braziliaanse dansen en als zodanig dient zij met haar aanwezigheid in Nederland een wezenlijk cultureel belang.
Het ambtsbericht van de Staatssecretaris van OCW is onduidelijk waar dit overweegt dat er op voorhand in Nederland geen gebrek is aan een bepaalde categorie kunstenaars. Voorts blijkt uit dit ambtsbericht dat op voorhand negatief wordt geadviseerd, hetgeen in strijd is met het beleid van de Staatssecretaris van OCW tot internationalisering van de kunstvormen in Nederland. Daarbij komt dat in het verleden verblijfsvergunningen zijn verstrekt aan zelfstandig opererende kunstenaars die niet noodzakelijkerwijs zijn verbonden aan een erkende Nederlandse kunstinstelling.
Waar de Staatssecretaris van OCW in zijn ambtsbericht stelt, dat hij slechts beschikt over zeer summiere informatie, wil dit zeggen dat de informatie waarop het ambtsbericht stoelt op zijn minst genomen kwantitatief ontoereikend is geweest. Wellicht heeft verweerder niet alle beschikbare informatie overgelegd of de Staatssecretaris van OCW heeft zich niet georiënteerd op het werk van eiseres. Het gebruik van de termen 'aanwijzingen' en 'aanknopingspunten' in het ambtsbericht duidt niet op een serieus onderzoek naar de activiteiten van eiseres. In het verleden is wel gebeurd dat ambtenaren van OCW zich bij het tot stand komen van een ambtsbericht persoonlijk op de hoogte hebben gesteld van het werk van zelfstandige kunstenaars. Eiseres wijst verder op de brief van drs. S. Blankendaal, journalist, en drs. B. Feres, cultureel antropoloog, van 28 juli 2000, waaruit blijkt dat de aanwezigheid van eiseres een verrijking vormt van het Nederlandse culturele leven.
Blijkens een uitspraak van de fungerend president van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 maart 1996 (AWB 95/11142 en 95/5700 VRWET) is de brief van de (toenmalige) Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) van 15 mei 1992, zoals gepubliceerd in Migrantenrecht 1992, nr. 8, nog immer van kracht. Ingeval de taakstelling van de Raad voor het Cultuurbeheer dezelfde is als die van de Raad voor de Kunst dient, nu niet is gebleken dat de brief van 15 mei 1992 is ingetrokken, advisering door de Raad voor het Cultuurbeheer plaats te vinden.
3. In het verweerschrift heeft verweerder het in het bestreden besluit ingenomen standpunt gehandhaafd. In aanvulling hierop is nog opgemerkt dat eiseres met haar stelling dat de Raad voor het Cultuurbeheer als opvolger van de Raad voor de Kunst conform de brief van 15 mei 1992 dient te adviseren miskent dat het toenmalig ministerie van WVC deels is opgegaan in het ministerie van OCW en dat de Minister van OCW, zoals blijkt uit het ambtsbericht, thans toetst conform het door hem geformuleerde beleid.
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Het bestreden besluit dateert van 13 juli 2000, en is derhalve genomen vóór inwerkingtreding van de Vw 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495). Het besluit is gebaseerd op de Vw (Wet van 13 januari 1965, Stb. 1965, 40) en aanverwante regelingen. De rechtbank zal zich, ex tunc toetsend, moeten uitlaten over de rechtmatigheid van dit besluit. Derhalve worden bij de toetsing van het bestreden besluit de Vw en aanverwante regelingen toegepast.
3. In hoofdstuk B12 van de Vc is het beleid neergelegd inzake aanvragen voor het verrichten van arbeid als zelfstandige. Uitgangspunt van dat beleid is dat verblijf kan worden toegestaan, indien daarmee een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Voor de beantwoording van de vraag of dit zo is, moet, indien het gaat om een kunstenaar, het advies van de Minister van OCW worden gevraagd.
4. Verweerder heeft de Minister van OCW bij brief van 14 december 1999 om advies gevraagd over de vraag of met het verblijf van eiseres een wezenlijk Nederlands cultureel belang wordt gediend. In het ambtsbericht van 28 februari 2000 heeft de Staatssecretaris van OCW hierover als volgt geadviseerd:
Mijn beleid ten aanzien van adviesverzoeken over het culturele belang van vreemdelingen die zich als zelfstandig kunstenaar in Nederland willen vestigen is als volgt.
Op voorhand is er geen gebrek in Nederland aan een bepaalde categorie kunstenaars. Een vreemdeling, die bij zijn verzoek om een vergunning tot verblijf geen andere grond kan aanvoeren dan zijn verlangen om zich in Nederland als kunstenaar te vestigen, moet rekenen op een negatief advies over het wezenlijk culturele belang van zijn aanwezigheid hier te lande.
In het kunstbeleid is het echter een aanvaard beginsel dat aan de instellingen op het terrein van de cultuur wordt overgelaten wie zij bij hun activiteiten betrekken om optimale kwaliteit te garanderen. Ik bekijk dan ook of de vreemdeling kan aantonen dat er een concrete behoefte bestaat bij een instelling die activiteiten ontplooit op het cultuurterrein, aan juist zijn aanwezigheid. Als de vreemdeling een stuk kan overleggen, waarop een culturele instelling aangeeft concreet – een adhesiebetuiging alleen is niet genoeg – de aanwezigheid van de vreemdeling nodig te hebben met het oog op bepaalde, nader omschreven activiteiten, dan kan op basis van die gegevens een positief advies gegeven worden.
In het geval van mevrouw Mascarenhas kan ik uit de beschikbare zeer summiere informatie opmaken dat betrokkene verblijf in Nederland beoogt als danseres/danslerares respectievelijk model.
Dat er van Nederlandse zijde enige belangstelling bestaat voor het werk van betrokkene wordt echter vooral onderbouwd door te wijzen op incidentele culturele activiteiten die in het verleden hebben plaatsgevonden. Aanwijzingen waaruit blijkt dat bij een culturele instelling ook in de toekomst behoefte bestaat aan de aanwezigheid van betrokkene ontbreken.
Ik heb daarnaast geen aanknopingspunten gevonden waaruit blijkt dat haar activiteiten van dien aard zijn dat er in dit geval sprake is van een bijzondere verbondenheid met of positie in het Nederlandse dansleven, noch is gebleken dat haar talent zo uniek is dat daarmee een wezenlijk nieuw en onmisbaar element hieraan toegevoegd wordt.
Met alle waardering voor de artistieke verdiensten van mevrouw Mascarenhas kan ik niet anders concluderen dan dat met haar verblijf voor langere tijd in Nederland geen wezenlijk cultureel belang wordt gediend zoals ik hiervoor uiteengezet heb.
5. Het standpunt van eiseres komt erop neer dat zij de inhoud van dit advies betwist. Daarmee is aan de orde de vraag of verweerder het ambtsbericht aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Het ambtsbericht over de vraag of met het verblijf van eiseres een wezenlijk Nederlands cultureel belang is gediend, kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Daartoe dient het ambtsbericht op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze te adviseren over de opgeworpen vraag. Indien aan deze eisen is voldaan mag verweerder bij zijn besluitvorming van het advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan om de inhoud of de conclusie daarvan in twijfel te trekken. In dat geval zal verweerder het ambtsbericht niet dan na het instellen van nader onderzoek aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen.
6. Hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten om aan de inhoud of de conclusie van het advies te twijfelen. De Staatssecretaris van OCW heeft zijn geldende beleid in het ambtsbericht weergegeven. Dat daarnaast nog steeds de brief van 15 mei 1992 zou gelden, waarin de toenmalige Minister van WVC zijn beleid had neergelegd, blijkt niet uit het ambtsbericht. Uit de uitspraak van de fungerend president van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 maart 1996, waarnaar eiseres in dit verband heeft verwezen, blijkt dat in die zaak in de stukken bij het ambtsbericht naar de bewuste brief werd verwezen en dat dit twijfel opriep omtrent het toepasselijke beleid. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Anders dan eiseres heeft betoogd houdt het in het ambtsbericht weergegeven beleid niet in dat op voorhand negatief wordt geadviseerd. Integendeel, uit het ambtsbericht blijkt onder welke voorwaarden een positief advies kan worden gegeven. Gesteld noch gebleken is dat eiseres aan die voorwaarden voldoet. De door eiseres overgelegde stukken omvatten onder meer veel enthousiaste verklaringen van personen en instellingen die met haar als danseres/docente/model te maken hebben, maar deze dragen – evenals de ter zitting afgelegde verklaringen van de informanten – toch vooral het karakter van adhesiebetuigingen. Verder heeft eiseres stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij workshops en cursussen Afro-Braziliaanse dans heeft gegeven in door haar gehuurde ruimten van onder meer het Koninklijk Instituut voor de Tropen en de Stichting Voorzieningen WG en dat zij aan festivals heeft deelgenomen. In het dossier bevindt zich geen stuk waarin een culturele instelling aangeeft concreet de aanwezigheid van eiseres nodig te hebben met het oog op bepaalde nader omschreven activiteiten.
De overgelegde stukken zijn ook overigens niet van dien aard dat deze het oordeel kunnen rechtvaardigen dat verweerder niet op het ambtsbericht mocht afgaan. Daaraan doet niet af dat het ambtsbericht uitsluitend is gebaseerd op de stukken en niet – mede – op onderzoek bij personen of instellingen die eiseres kennen.
De inhoud van het advies is, gelet op het voorgaande, niet zodanig dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel door dat ambtsbericht zonder nader onderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen.
Voor zover eiseres heeft beoogd een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel, heeft zij dit beroep niet concreet onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
7. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder zich met recht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen aanspraak op toelating kan ontlenen aan het door verweerder gevoerde beleid inzake het verrichten van arbeid als zelfstandige.
8. Niet is gebleken van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan verweerder in het verblijf van eiseres hier te lande had moeten berusten.
9. De conclusie is dan ook dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
10. Voorts is niet gebleken dat het bestreden besluit in aanmerking komt om te worden vernietigd wegens strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
11. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
12. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Uriot, rechter, en uitgesproken in het openbaar op 14 december 2001, door de voornoemde rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.D.R. Gorter, griffier.
Afschrift verzonden op: 28 december 2001
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.