Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 99 / 5244 VRWET H
inzake: A, geboren op [...] 1973, van Marokkaanse nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. P.W. Altenburg, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. B.J. Benschop, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij beschikking van 5 augustus 1997 is de aan eiseres verleende vergunning tot verblijf zonder beperkingen ingetrokken. Op 1 september 1997 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt. Op 16 november 1998 is eiseres gehoord door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken (ACV). Bij beschikking van 4 mei 1999 is het bezwaar ongegrond verklaard conform het eenstemmig vastgestelde advies van de ACV. Tegen deze laatste beschikking heeft eiseres op 25 mei 1999 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 22 november 2001. Daarbij hebben eiseres en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2.1 Nu het primaire besluit is bekendgemaakt voor 1 april 2001, is ingevolge de artikelen 118, 119 en 120 Vw zowel op de behandeling van het bezwaar en het beroep alsmede ten aanzien van de mogelijkheid enig rechtsmiddel aan te wenden het voor 1 april 2001 geldende recht van toepassing.
2.2 Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit van 4 mei 1999 in rechte stand kan houden. Daartoe moet, bij ontbreken van relevant bijzonder materieel overgangsrecht, worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels, zoals die golden ten tijde van de bestreden beschikking, kan doorstaan.
2.3 De rechtbank gaat uit van de volgende, niet in geschil zijnde, gegevens.
Eiseres is op [...] 1973 geboren in Amsterdam. Zij is op 14 april 1978 met haar moeder naar Marokko gereisd. Van 23 oktober 1979 tot 16 september 1980 heeft zij wederom in Nederland verbleven. Vanaf 16 september 1980 woonde eiseres met haar moeder in Marokko.
In Marokko is zij op 12 september 1989 gehuwd met B. Dit huwelijk werd door verstoting op 11 april 1991 ontbonden.
Op 5 augustus 1991 is eiseres, in het bezit van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, Nederland in gereisd. Op 7 augustus 1991 heeft eiseres verzocht om een vergunning tot verblijf met als doel: "gezinshereniging met ouders", welke met ingang van diezelfde datum werd verleend. Op 23 november 1995 werd de verstoting van eiseres herroepen, zodat opnieuw een huwelijk ontstond. Eiseres heeft op 5 februari 1996 ten behoeve van haar echtgenoot een machtiging tot voorlopig verblijf aangevraagd met als doel "gezinshereniging met echtgenote". Vervolgens heeft verweerder zijn voornemen tot intrekking van de aan eiseres eerder verleende vergunning, waaraan inmiddels geen beperkingen meer waren verbonden, kenbaar gemaakt. De vergunning is op 5 augustus 1997 ingetrokken onder de overweging, dat eiseres heeft verzwegen eerder gehuwd te zijn geweest met B en derhalve onjuiste informatie heeft verstrekt.
2.4 Ingevolge artikel 12 Vreemdelingenwet (Vw oud), aanhef en onder a, kon de vergunning tot verblijf van een vreemdeling worden ingetrokken indien hij onjuiste gegevens heeft verstrekt die hebben geleid tot het verlenen, of het verlengen van de geldigheidsduur, van de vergunning.
In hoofdstuk B1 / 5 van de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc 1994) was het beleid vastgelegd dat werd gevoerd ten aanzien van toelating van vreemdelingen die zich in Nederland willen vestigen in het kader van gezinshereniging met ouders. De kinderen moeten om voor toelating in aanmerking te komen feitelijk behoren tot het gezin van de ouder(s) bij wie verblijf in Nederland wordt beoogd. Daartoe dient - onder meer - te worden aangetoond dat de gezinsband reeds in het buitenland heeft bestaan. De kinderen behoren niet langer feitelijk tot het gezin, indien de gezinsband als (feitelijk) verbroken kan worden beschouwd. Dit doet zich in elk geval voor indien er sprake is van het vormen van een zelfstandig gezin door het aangaan van een huwelijk of een relatie.
2.5 Eiseres stelt zich - onder meer - op het standpunt dat zij in 1991 waarheidsgetrouw geantwoord heeft op vragen van de vreemdelingendienst en dat er op geen enkele wijze sprake van is geweest dat zij onjuiste gegevens heeft verstrekt, c.q. relevante gegevens heeft verzwegen. Haar is slechts gevraagd of zij ongehuwd was en zij heeft daarop met "ja" geantwoord.
2.6 In de bestreden beschikking heeft verweerder overwogen, dat voor toepassing van artikel 12, aanhef en onder a, Vw oud slechts van betekenis is of bij het kennen van de juiste gegevens een andere beslissing zou zijn genomen.
2.7 Dit standpunt van verweerder is niet juist. De tekst van bedoeld artikelonderdeel laat, anders dan verweerder in wezen betoogt, geen ruimte voor de conclusie dat irrelevant zou zijn waardoor de verkeerde voorstelling van zaken bij verweerder omtrent de relevante feiten is ontstaan. Aan het in dat artikellid bedoelde vereiste is slechts voldaan, indien aan de vreemdeling het ontstaan van de onjuiste voorstelling van zaken bij verweerder kan worden toegerekend, zij het dat daarbij geen opzet is vereist.
2.8 Verweerder heeft de opstelling van eiseres in 1991 gekwalificeerd als het verstrekken van onjuiste gegevens, omdat eiseres zich volgens verweerder op dat moment had moeten realiseren dat het antwoord "ik ben niet gehuwd" impliceerde haar verklaring dat zij nooit gehuwd geweest was.
2.9 Uit het dossier en hetgeen door partijen ter terechtzitting naar voren is gebracht, leidt de rechtbank omtrent de gang van zaken in 1991 af dat in het kader van de verlening van de machtiging tot voorlopig verblijf de Visadienst de Nederlandse vertegenwoordiging in Tanger heeft opgedragen van eiseres een schriftelijke verklaring te verlangen dat zij niet gehuwd is en geen kinderen tot haar last heeft. Voorts is niet in geschil dat eiseres na aankomst in Nederland een gesprek heeft gehad bij de Vreemdelingendienst te Amsterdam.
2.10 Een dergelijke, door de Visadienst bedoelde verklaring bevindt zich echter niet in het dossier. Het dossier bevat voorts geen weergave of verslag van bedoeld gesprek bij de Vreemdelingendienst.
2.11 Tegen deze achtergrond dient de vraag beantwoord te worden of bij de bestreden beschikking er terecht van uitgegaan kon worden, dat eiseres onjuiste gegevens over haar al dan niet (voormalige) huwelijkse staat heeft verstrekt.
2.12 Verweerders interpretatie van het antwoord van eiseres dat zij niet gehuwd is, als zijnde te omvatten de mededeling nimmer gehuwd te zijn (geweest) is in voorkomende gevallen aanvaardbaar, doch slechts tegen de achtergrond van de door verweerder van eiseres toentertijd verlangde informatie. De wijze waarop dat antwoord van eiseres toen moest worden geïnterpreteerd, zal moeten worden bezien tegen de achtergrond van alle overige omstandigheden van het geval.
2.13 Eiseres heeft zich juist op het standpunt gesteld dat zij de vraagstelling indertijd zodanig heeft opgevat dat op dat moment uitsluitend relevant was of er sprake was van een toen bestaand huwelijk. Zij heeft dat standpunt onderbouwd door er op te wijzen dat het gesprek bij de Vreemdelingendienst slechts zeer kort heeft geduurd, zij toen slechts 17 jaar oud was, het Nederlands niet vloeiend machtig was en het belang van het nuanceverschil tussen ongehuwd en gescheiden niet begreep. Indien eiseresses standpunt juist is, kan haar niet worden tegengeworpen te hebben volstaan met de mededeling toen niet gehuwd te zijn en niet te hebben aangegeven op haar jonge leeftijd reeds een huwelijk achter de rug te hebben. In dat geval moet het er immers voor gehouden worden dat haar toen alleen gevraagd was of zij op dat moment nog in de echt was verbonden.
Gelet op deze, door verweerder betwiste, stellingen van eiseres is het noodzakelijk exact te weten welke vragen, al dan niet schriftelijk, aan eiseres zijn gesteld en welke antwoorden zij, al dan niet schriftelijk, daarop heeft gegeven.
Het ligt echter in een situatie als de onderhavige, waarin verweerder stelt dat onjuiste gegevens zijn verstrekt en zulks gemotiveerd door eiseres is bestreden, niet op de weg van eiseres maar op de weg van verweerder de precieze gang van zaken te onderbouwen met bewijsstukken, bijvoorbeeld door het overleggen van dossierstukken. Zulks ligt in een situatie als de onderhavige te meer voor de hand, nu niet uitgesloten is dat eiseres aan de Visadienst indertijd inderdaad enige verklaring heeft afgegeven en daarnaast verwacht mag worden dat de Vreemdelingendienst van relevante gesprekken aantekeningen bij houdt. Ter zitting is echter aangegeven dat er geen andere dossierstukken meer zijn, dan zich thans in het procesdossier bevinden. Verweerder heeft voorts aangegeven dat hij zijn andersluidende visie op de gebeurtenissen op geen andere wijze kan onderbouwen.
Bij die stand van zaken moet uitgegaan worden van eiseresses stellingen omtrent de gang van zaken in 1991 en kan haar niet tegengeworpen worden dat zij bij het doen van de aanvraag niet zelf gemeld heeft dat zij eerder gehuwd was geweest. Haar kan derhalve niet worden toegerekend onjuiste - in de zin van onvolledige - gegevens te hebben verstrekt.
2.14 Uit het voorgaande volgt dat de vergunning tot verblijf ten onrechte is ingetrokken.
2.15 Het beroep is mitsdien gegrond. De bestreden beschikking moet worden vernietigd. Verweerder had het bezwaar gegrond moeten verklaren en - nu een andere beslissing niet mogelijk was - had verweerder de beschikking in primo moeten herroepen. De rechtbank acht termen aanwezig te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de te vernietigen beschikking op bezwaar.
2.16 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ 1.420,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.17 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad ƒ 225,-- dient te vergoeden.
3. BESLISSING
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden beschikking van 4 mei 1999;
3.3 verklaart het bezwaarschrift van 26 september 1997 gegrond en herroept de beschikking van 5 augustus 1997;
3.4 bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de bestreden beschikking;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
3.6 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad ƒ 225,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 31 december 2001
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van de Rest - van der Heijden als griffier.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.