ECLI:NL:RBSGR:2001:AD9291

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/41966
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel voor Libische eiser op basis van artikel 29 Vw 2000

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 20 december 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door een eiser van Libische afkomst. De eiser had op 21 augustus 2001 een aanvraag ingediend, die door de Staatssecretaris van Justitie op 24 augustus 2001 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de conclusie dat de d-grond van artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet van toepassing was, omdat de terugkeer naar Libië niet als van algemene hardheid werd beschouwd.

De rechtbank overwoog dat de verweerder niet had voldaan aan de vereisten van een deugdelijke motivering zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat verweerder niet had verwezen naar enige beleidsregel die de afwijzing kon onderbouwen, wat volgens artikel 4:82 van de Awb noodzakelijk is. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de eiser niet had betwist dat hij niet afkomstig was uit een land waarop de d-grond van toepassing was, de afwijzing van de aanvraag niet voldoende gemotiveerd was.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag ongegrond was, omdat de verweerder niet had aangetoond dat de situatie in Libië zodanig was dat de eiser in aanmerking zou komen voor een verblijfsvergunning op basis van de d-grond. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, maar benadrukte dat de verweerder in toekomstige gevallen een betere motivering zou moeten geven voor besluiten die zijn gebaseerd op een vaste gedragslijn. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, M.J. Eggink.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
Zitting houdende te Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer:Awb 01/41966
Datum uitspraak:20 december 2001
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de zaak van
A,
geboren op [...] 1972,
van Libische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. A.M.P.M. Adank,
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. T.H.T.W. Zee,
ambtenaar bij de IND.
Het procesverloop
Op 21 augustus 2001 heeft eiser een aanvraag gedaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Bij beschikking van 24 augustus 2001 heeft verweerder de aanvraag binnen het bij artikel 3.117 van het Vreemdelingenbesluit 2000 bepaalde aantal uren afgewezen.
Bij beroepschrift van 24 augustus 2001 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen dit besluit.
Op 24 augustus 2001 heeft eiser verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting wordt verboden tot op het beroep is beslist.
Bij uitspraak van 10 september 2001 is door deze rechtbank de voorlopige voorziening getroffen dat eiser zijn beroep hier te lande mag afwachten.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 16 november 2001. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De vaststaande feiten
Eiser heeft op 7 december 1997 reeds eerder in Nederland aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikking van 28 september 1998 heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij beschikking van 21 juli 1999. Het daartegen ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van 18 januari 2000.
De beoordeling
1. In deze procedure dient te worden beoordeeld of de beschikking van 24 augustus 2001 in rechte stand kan houden. Aangezien verweerder de aanvraag heeft afgewezen in het aanmeldcentrum (hierna: AC) dient daarbij beoordeeld te worden of de aanvraag in het kader van de AC-procedure zonder schending van eisen van zorgvuldigheid had kunnen worden afgedaan.
2. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. De aanvraag op 21 augustus 2001 is aan te merken als een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
3. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Indien daarvan geen sprake is, kan het bestuursorgaan de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking. Indien sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden dient het bestuursorgaan te onderzoeken of het omstandigheden betreffen die van zodanige aard zijn dat zij tot een andere beschikking aanleiding zouden kunnen geven.
4. Nu de bestreden beschikking op de tweede aanvraag opnieuw strekt tot afwijzing, ligt aan de rechter ter toetsing voor de vraag of na de uitspraak van 18 januari 2000 nieuwe feiten en omstandigheden aan de dag zijn getreden, die verweerder noopten dan wel aanleiding hadden moeten geven tot een heroverweging. Verwezen wordt naar de uitspraak van deze rechtbank van 17 april 2001 (JV 2001, S201).
5. Volgens vaste jurisprudentie is alleen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, indien de aan de nieuwe aanvraag ten grondslag liggende feiten en omstandigheden bij de eerdere besluitvorming geen rol hebben gespeeld en destijds ook niet als grond naar voren hadden kunnen worden gebracht. Als zodanig kunnen in beginsel dus niet worden aangemerkt feiten en omstandigheden die aan eiser reeds voor 18 januari 2000 bekend waren.
6. In geschil is het beroep van eiser op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b en d. Hierin is bepaald dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, kan worden verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (de b-grond); en voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar (de d-grond).
7. Voor een beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 heeft eiser als nova naar voren gebracht het (traditionele) huwelijk dat hij op 18 juli 2001 gesloten heeft als bekeerde christen van Libische afkomst met een bekeerde moslim van Nederlandse afkomst. Door eiser is niet onderbouwd, anders dan reeds is overwogen in de bestreden beslissing, waarom deze omstandigheid zou moeten leiden tot toekenning van verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op basis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
8. Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Vw 2000 houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daar tegen verzet. Eiser beroept zich op de situatie die is ontstaan na de aanslagen in de Verenigde Staten op 11 september 2001. Nu eiser bovenstaande omstandigheden eerst ter zitting aanvoert en niet nader adstrueert waarom dit zou moeten leiden tot gegronde vrees in de zin van het Verdrag verzet de goede procesorde zich ertegen dat met deze feiten en omstandigheden rekening wordt gehouden. De rechtbank laat dit dan ook buiten beoordeling.
9. Ten aanzien van het beroep dat eiser doet op art 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 overweegt de rechtbank allereerst dat verweerder voor de toepassing van de d grond beleidsvrijheid heeft. Het is aan verweerder om vast te stellen voor wie terugkeer naar het land van herkomst van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. De rechtbank moet dus vaststellen of verweerder in redelijkheid tot dit oordeel heeft kunnen komen.
10. Verweerder heeft in het voornemen vermeld dat eiser afkomstig is uit een land (Libië) waar artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet van toepassing is. Uit de aangevoerde zienswijze blijkt niet dat eiser zich niet kan verenigen met de conclusie dat de d grond, in casu, niet van toepassing zou zijn. Dit wordt in beroep aangevoerd. De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft volstaan met een (standaard) overweging dat de terugkeer van eiser naar het land van herkomst, in verband met de algehele situatie aldaar niet van algemene hardheid is en eiser derhalve niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
11. Uit artikel 3:46 van de Awb vloeit voort dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering. Ingevolge artikel 3:47, eerste lid, van de Awb wordt
deze motivering vermeld bij het besluit.
12. Artikel 4:82 van de Awb bepaalt vervolgens dat ter motivering van een besluit slechts kan worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn voor zover deze is neergelegd in een beleidsregel. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft verwezen naar een enige beleidsregel. Een dergelijke beleidsregel is de rechtbank ook niet ambtshalve bekend.
13. Nu verweerder niet heeft verwezen naar enige beleidsregel volgt uit artikel 4:82 van de Awb, in relatie tot de eerder genoemde artikelen, dat een besluit gebaseerd op een vaste gedragslijn, blijkbaar inhoudende dat aan Libiërs geen vergunning tot verblijf, op basis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, wordt verstrekt, steeds opnieuw volledig zal moeten worden gemotiveerd.
14. Echter nu eiser zich in de aangevoerde zienswijze niet heeft verzet tegen de conclusie dat hij niet afkomstig is uit een land waarop de d-grond van toepassing is kan verweerder in het onderhavige geval volstaan met de in het besluit opgenomen vermelding.
15. Het beroep is mitsdien ongegrond.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2001 in tegenwoordigheid van M.. J. Eggink als griffier.
de griffier de rechter
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt onder meer dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak dient te bevatten en dat artikel 6:6 van de Awb niet van toepassing is. Bij het beroepschrift dient een afschrift van de uitspraak overgelegd te worden.