ECLI:NL:RBSGR:2001:AD9288

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/62883 MVV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Ollermann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende ongehuwdverklaring

In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 20 december 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, van Nepalese afkomst en in het bezit van de Myanmarese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn Nederlandse partner te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Buitenlandse Zaken op basis van een beleidsregel die stelde dat een verklaring van ongehuwdheid niet ouder mocht zijn dan zes maanden. Verzoeker betwistte de rechtmatigheid van deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de behandeling van zijn bezwaarschrift in Nederland kon afwachten.

De president overwoog dat de verweerder zich niet had gerealiseerd dat de beleidsregel ten tijde van de aanvraag niet meer bestond, aangezien deze niet was opgenomen in de Vreemdelingencirculaire 2000. De president concludeerde dat verzoeker voldoende had aangetoond ongehuwd te zijn, ondanks dat de verklaring op het moment van aanvraag meer dan acht maanden oud was. De president oordeelde dat de belangen van verzoeker bij een zorgvuldige procedure door verweerder waren geschonden en dat er een spoedeisend belang bestond bij het verzoek.

De president heeft het verzoek toegewezen en verweerder opgedragen binnen drie weken een beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op f 1420,--, en diende de Staat der Nederlanden het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden. Tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

President van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge de artikelen 8:84, eerste lid, juncto 8:67 Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: AWB 01/62883 MVV
Inzake: A, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, verzoeker,gemachtigde mr. M.J. van Basten Batenburg
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde mr. L.J.J. Stams, ambtenaar ten departemente van het Ministerie van Justitie.
1. ZITTING
Datum: 20 december 2001.
Zitting hebben:
mr. H. Ollermann, president,
P.C. Stroebel, griffier.
Ter zitting zijn verschenen verzoeker bij gemachtigde, en verweerder bij gemachtigde. Tevens is verschenen referent de heer F.H.J. van der Poort.
Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten, heeft de president onmiddellijk uitspraak gedaan als onder 3. vermeld.
2. OVERWEGINGEN
Verzoeker is van Nepalese afkomst en bezit de Myanmarese nationaliteit. Verzoeker, hier te lande sedert 8 september 1998 verblijvend bij zijn Nederlandse partner (referent), heeft in augustus 2001 Nederland verlaten om in Thailand bij de Nederlandse ambassade aldaar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan te vragen ten behoeve van verblijf bij evenbedoelde partner.
Op deze aanvraag is door verweerder afwijzend beslist op de grond dat de overgelegde - op 21 december 2000 gelegaliseerde - verklaring van ongehuwdheid van verzoeker, gedateerd 29 november 2000, niet voldoet aan de in hoofdstuk B2/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) gestelde voorwaarde dat een dergelijke verklaring niet ouder mag zijn dan 6 maanden.
Verzoeker heeft de rechtmatigheid van verweerders besluit gemotiveerd betwist en verzocht om bij wege van voorlopige voorziening in de gelegenheid te worden gesteld de behandeling van het namens hem tegen dat besluit ingediende bezwaarschrift in Nederland te mogen afwachten.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag terecht is afgewezen en dat het verzoek geen spoedeisend belang dient en daarom voor niet-ontvankelijk verklaring in aanmerking komt.
De president overweegt naar aanleiding van hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd het volgende.
De stelling van verweerder dat het verzoek spoedeisendheid ontbeert, gaat voorbij aan het gegeven dat zowel de (wegens het ontbreken van een Nederlandse vertegenwoordiging in Myanmar) in Bangkok ingediende aanvraag om afgifte van een mvv als het bezwaarschrift tegen de afwijzing van die aanvraag na binnenkomst zijn zoekgeraakt. De aanvraag, die naar aan verzoekers gemachtigde desgevraagd is verzekerd per diplomatieke post vanuit Thailand naar de vreemdelingendienst is verzonden, is - kennelijk alle naspeuringen ten spijt - niet boven water gekomen.
Van het bezwaarschrift heeft verweerder naar hij stelt eerst daags voor deze zitting kunnen kennisnemen. De gemachtigde van verzoeker heeft evenwel aangetoond het bezwaarschrift reeds op 23 november 2001 aan verweerder per fax te hebben toegezonden.
Ter zitting is verder gebleken dat verweerder geen weet heeft van de omstandigheid dat in de onderhavige zaak een positief advies van de Vreemdelingendienst is uitgebracht, ondanks dat de gedingstukken van een dergelijk advies melding maken.
Gelet op al deze omstandigheden, die er op wijzen dat de belangen van verzoeker bij een zorgvuldige procedure door verweerder met voeten zijn getreden, en in aanmerking genomen dat verweerder geen indicatie heeft kunnen geven van de termijn waarbinnen naar verwachting een hoorzitting wordt gehouden, respectievelijk op bezwaar zal worden beslist, bestaat naar het oordeel van de president geen grond om het spoedeisende karakter van het verzoek in twijfel te trekken.
Met betrekking tot de inhoudelijke kant van de zaak overweegt de president dat verweerder zich blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting niet heeft gerealiseerd dat de aan verzoeker tegengeworpen beleidsregel dat de verklaring van ongehuwdheid maximaal zes maanden oud mag zijn, ten tijde van verzoekers aanvraag niet langer bestond omdat deze in de Vreemdelingencirculaire 2000 niet was opgenomen. Eerst op een later moment, namelijk bij TBV 2001/28 van 7 september 2001, is deze voorwaarde in de Vreemdelingencirculaire heringevoerd.
Het betoog van verweerder ter zitting dat en waarom geen aanleiding bestaat om van de desbetreffende beleidsregel af te wijken, gaat derhalve - naar verweerder ter zitting ook heeft erkend - van een onjuiste veronderstelling uit.
Als onbetwist geldt verder dat tijdens de gehele aanvraagprocedure op geen enkel moment aan verzoeker of referent te verstaan is gegeven dat de benodigde ongehuwdverklaring hoogstens zes maanden oud mocht zijn.
Dat die verklaring ten tijde van het indienen van het verzoek om afgifte van een mvv inmiddels ruim acht maanden oud was en verzoeker niet eerder tot indiening kon overgaan, houdt volgens verzoeker uitsluitend verband met de omstandigheid dat de afgifte van een paspoort aan verzoeker, noodzakelijk om de mvv in het buitenland op te halen, lang op zich liet wachten. Verzoeker heeft de aanvraagprocedure bovendien in Thailand afgewacht, zodat hij nooit in die periode in Myanmar gehuwd kan zijn. Verzoeker heeft er verder op gewezen dat in dat land centrale registers van de burgerlijke stand ontbreken en dat de overgelegde verklaring niet berust op overheidsgegevens maar een notariële verklaring betreft die is voorzien van het stempel van de ambassade van Myanmar in Thailand. Het (militaire) bewind van Myanmar heeft blijkens onderdeel C4, bijlage 3, van de Vreemdelingencirculaire 1994 bovendien bepaald dat personen met de Myanmarese nationaliteit niet met buitenlanders mogen huwen, reden waarom de autoriteiten in dat land niet meewerken aan de afgifte van een officiële ongehuwdverklaring.
Het door verzoeker gestelde is van de zijde van verweerder niet althans niet gemotiveerd weersproken.
De president is gelet op het geheel van het hiervoor overwogene van oordeel dat verweerder zijn beslissing had behoren te baseren op de overgelegde ongehuwdverklaring, zulks met voorbijzien van de omstandigheid dat die verklaring ten tijde van de aanvraag reeds ruim 8 maanden oud was.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd meegedeeld niet te kunnen zeggen of de ongehuwdverklaring voor het overige aan de daaraan te stellen voorwaarden voldoet.
De president overweegt in dit verband dat de conclusie in het bestreden besluit dat de ongehuwde burgerlijke staat van verzoeker onvoldoende door bescheiden is aangetoond, enkel is gemotiveerd met een overweging omtrent het tijdstip waarop die verklaring is afgegeven. Aannemelijk is dat indien de bewuste verklaring op andere onderdelen ontoereikend was, verweerder daarvan in zijn beslissing had doen blijken. Nu zulks niet is geschied en ook nadien niet van tekortkomingen is gebleken, dient het er voor te worden gehouden dat verzoeker in genoegzame mate heeft aangetoond ongehuwd te zijn.
Zulks kan evenwel het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening niet rechtvaardigen. Verweerder mag immers niet de mogelijkheid worden ontzegd alsnog te beoordelen of de aanvraag voor het overige - dat wil zeggen afgezien van voorwaarde 4 - aan de in het beleid gestelde voorwaarden voldoet.
Verzoeker heeft er echter, na uit het voorgaande volgt, een gerechtvaardigd belang bij om thans op korte termijn uitsluitsel te verkrijgen of hij voor de gevraagde mvv in aanmerking komt. De president acht om die reden termen aanwezig tot het treffen van de navolgende voorziening.
De president ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1420,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van f 710,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht de betaling aan de griffier te geschieden.
3. BESLISSING
De president:
1. wijst het verzoek toe in dier voege dat verweerder wordt opgedragen binnen drie weken na heden, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een beslissing op bezwaar te nemen;
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1420,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Buitenlandse Zaken) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
3. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door verzoeker betaalde griffierecht ad f 225,-- vergoedt.
4. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden op: