ECLI:NL:RBSGR:2001:AD8516

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/41206
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging opvang asielzoekers en voorlopige voorziening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 september 2001, gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de beëindiging van opvangvoorzieningen voor een gezin dat stelt statenloos te zijn en afkomstig uit Syrië. De president van de rechtbank heeft op 3 april 2001 een eerdere uitspraak gedaan waarin het bezwaar tegen een tweede asielaanvraag ongegrond werd verklaard. Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) heeft vervolgens de voorzieningen beëindigd, wat leidde tot het indienen van een beroepschrift door de verzoekers op 21 augustus 2001, waarin zij vroegen om de opvang te behouden totdat op hun aanvraag om een verblijfsvergunning was beslist.

De president heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er sterke twijfels bestaan over de rechtsgevolgen van de eerdere uitspraak en de bevoegdheid van de Staatssecretaris van Justitie om de opvang te beëindigen. De president concludeert dat de beëindiging van de opvangvoorzieningen niet zonder meer voortvloeit uit de Vreemdelingenwet 2000, en dat er mogelijk geen geldige titel is voor ontruiming van de woonruimte van de verzoekers. De medische situatie van de verzoekster, die lijdt aan astma en andere klachten, is ook in overweging genomen.

Uiteindelijk heeft de president besloten om de Staatssecretaris van Justitie en het COA te verbieden om over te gaan tot feitelijke ontruiming van de woonruimte totdat op het beroepschrift is beslist. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het beëindigen van opvangvoorzieningen, vooral in situaties waarin medische en humanitaire overwegingen een rol spelen.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
president
U I T S P R A A K
artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 41206 COA H
inzake: A, geboren op [...] 1975, en
B, geboren op [...] 1968,
En hun vier minderjarige kinderen,
Allen Statenloos, hierna tezamen verzoeker te noemen,
gemachtigde: mr. M.J.A. Leijen, advocaat te Alkmaar.
tegen: het Centraal Orgaan Opvang Azielzoekers (COA), verweerder,
gemachtigde: mr. B. Huijts, werkzaam bij het COA.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Op 21 augustus 2001, ingekomen ter griffie op 22 augustus 2001 heeft verzoeker zowel een beroepsschrift ingediend als verzocht om een voorlopige voorziening. In het voorlopig beroepsschrift is de bestreden beschikking omschreven als "de beslissing van 10 augustus 2001, bekendgemaakt op 21 augustus 2001, om de opvang te beëindigen en zonodig door middel van bestuursdwang de door verzoekers bewoonde woning te ontruimen". Verzoeker heeft enige stukken in het geding gebracht. In beroep wordt verzocht om gegrondverklaring, vernietiging van het besluit van 10 augustus 2001 en verweerder te verbieden de opvang te beëindigen zolang verzoekers niet naar Syrië kunnen terugkeren en zij in afwachting zijn van de beslissing op de hierna te melden aanvraag om een verblijfsvergunning regulier.
1.2 Thans is aan de orde het verzoek om als voorlopige voorziening te bepalen dat verzoekers opvang moeten kunnen behouden hangende de behandeling van het beroepsschrift met veroordeling van verweerder in de proceskosten.
1.3 Gehoord partijen heeft de president het zelfstandig bestuursorgaan Centraal Orgaan opvang asielzoekers - hierna ook het COA - aangemerkt als verweerder.
1.4 Het COA heeft wel een verweerschrift ingediend, maar geen dossier overgelegd. Het COA concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring.
1.5 Het verzoek is behandeld ter zitting van 6 september 2001. Bij monde van hun gemachtigden hebben verzoeker en het COA hun standpunten toegelicht.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de president van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Bij die beoordeling is onder meer van belang of het bestreden besluit naar voorlopig oordeel van de president in rechte stand kan houden.
2.2 In dit geding kan uitgegaan worden van de volgende feiten.
a. Verzoekers stellen statenloos te zijn en afkomstig uit Syrië.
b. Op 2 juni 1998 hebben verzoekers een (eerste) verzoek om toelating als vluchteling ingediend. Het beroep tegen de in bezwaar gehandhaafde niet-inwilliging is bij uitspraak van 19 mei 2000 verworpen.
c. Op 13 maart 2001 hebben verzoekers een tweede asielverzoek ingediend. Op 15 maart 2001 is dit verzoek niet ingewilligd. Bij uitspraak van de president van deze rechtbank (Den Haag) van 3 april 2001 is het bezwaarschrift tegen deze beschikking ongegrond verklaard.
d. Verzoekers ontvangen verstrekkingen van het COA, waaronder woonruimte in AZC Grave.
e. Verzoekers hebben bij brieven van 23 april en 18 mei 2001 op medische gronden, te weten de medische klachten van verzoekster, aan het Ministerie van Justitie, IND, verzocht de opvang na de vertrektermijn niet te beëindigen en hen niet daadwerkelijk op straat te zetten. In verband hiermee werd verzocht te onderzoeken primair of verzoekster medisch in staat is om uitgezet te worden en daarnaast welke medische risico's zij loopt als zij dakloos wordt.
f. Bij brieven van 17 en 21 mei 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie meegedeeld het verzoek op te vatten als een beroep op artikel 64 Vw en meegedeeld de medisch adviseur om advies te vragen.
g. Het Bureau Medische Advisering heeft de directeur van de IND bij brief van 18 juli 2001 zijn bevindingen meegedeeld. De arts antwoordt onder meer dat verzoekster medische klachten heeft van psychische en lichamelijke aard (astma), dat zonder behandeling de benauwdheidklachten zullen toenemen, maar dat dit niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn en dat verzoekster onder een aantal condities (medicatie en psychiatrische begeleiding) kan reizen.
h. Op 23 juli 2001 heeft het COA verzoekers uitgenodigd voor een gesprek waarin onder meer aan de orde zouden komen informatie over terugkeer, over de finale vertrektermijn en beëindiging opvangvoorzieningen en over de eventuele noodzaak tot het voeren van een ontruimingsprocedure.
i. Bij brief van 10 augustus 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie aan de gemachtigde van verzoekers meegedeeld dat op verzoekers middels de uitspraak van 3 april 2001 de Vreemdelingwet 2000 van toepassing is.
j. Bij de door verzoekers als bestreden besluit aangemerkte brief van 10 augustus 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie aan verzoekers meegedeeld, dat op de ongegrondverklaring van het bezwaar bij de uitspraak van 3 april 2001 de Vreemdelingenwet 2000 van toepassing is en dat van rechtswege onder meer de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers worden beëindigd op de bij of krachtens die wet voorziene wijze en binnen de daartoe gestelde termijn en dat na ommekomst van de vertrektermijn van 4 weken de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd zijn een onroerende zaak gedwongen te ontruimen teneinde het onderdak of verblijf in de woonruimte als verstrekkingen aangeboden, te beëindigen. De Staatssecretaris deelt verder mee dat de vertrektermijn voor verzoekers op 1 mei 2001 is verstreken en dat voormelde bevoegdheden in werking treden.
k. Op 10 augustus 2001 hebben verzoekers een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend voor het doel verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken (artikel 3.4 Vreemdelingenbesluit 2000 lid 1 onder w).
l. De Vreemdelingendienst Brabant-Noord heeft de gemachtigde van verzoekers bij brief van 23 augustus 2001 meegedeeld dat na het uitreiken van voormelde brief van 10 augustus 2001 de voorzieningen worden beëindigd, dat verzoekers meegedeeld zal worden dat zij de COA voorziening moeten verlaten en dat binnen afzienbare tijd uitzetting uit de woning volgt als zij dat niet doen.
m. Bij brief van 30 augustus 2001 heeft het COA een soortgelijke mededeling gedaan en aangegeven dat met de politie is afgesproken dat ontruiming op korte termijn kan plaatsvinden.
2.3 Het COA heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het schrijven van 10 augustus 2001 geen schriftelijke beslissing is waarmee het COA rechtsgevolgen in het leven beoogt te roepen. Op 10 augustus is door geen enkel bestuursorgaan een beschikking genomen. In de brief van 10 augustus 2001 informeert de IND verzoekers over de rechtsgevolgen van de afwijzende uitspraak van 3 april 2001. Zij bevat uitsluitend feitelijke mededelingen. Het COA heeft toen in elk geval geen op rechtsgevolg gerichte beslissing genomen. Er is ook geen aanvraag tot het nemen van enige beslissing door COA ingediend. De beëindiging van de voorzieningen na afloop van de vertrektermijn van 28 dagen vloeit van rechtswege voort uit artikel 45 Vw. Het COA kan voorts geen gevolg geven aan een verzoek of bevel om opvangvoorzieningen feitelijk niet te eindigen, omdat die mogelijkheid slechts toekomt aan ambtenaren belast met toezicht op vreemdelingen. Het COA wijst er op dat verzoekers zich tot COA hadden moeten wenden voor een nieuw, op zichzelf staand recht op opvang gebaseerd op de medische situatie los van de asielprocedure. Het COA acht zich overigens na de meeromvattende beschikking niet bevoegd een beslissing tot beëindiging van opvangvoorzieningen te nemen. Op basis van een en ander concludeert het COA tot niet-ontvankelijkverklaring van beroep en verzoek.
2.4 Daarnaast voert het COA aan dat slechts indien op basis van artikel 64 Vw door IND geoordeeld is dat de vreemdeling niet in staat is te reizen en dus uitstel van vertrek wordt verleend, voorzieningen worden verstrekt. Het COA geeft aan hierin geen beoordelingsbevoegdheid te hebben. Het Bureau Medische Advisering heeft niet geoordeeld dat verzoekers niet in staat zijn te reizen. De indiening van de aanvraag om een verblijfsvergunning doet de rechtsgevolgen van artikel 45 Vw niet vervallen. Dit geldt ook niet voor een vergunningsaanvraag op basis van het "buiten schuld criterium". Ervaringsgegevens van de IND leren dat iedere vreemdeling die woonachtig was in Syrië ook daadwerkelijk de noodzakelijke documenten kan verkrijgen. Voorts is voor ontruiming van de opvanglocatie geen afzonderlijke bestuursdwang beschikking vereist.
2.5 Partijen worden primair verdeeld gehouden door de vraag of de brief van 10 augustus 2001 en - naar de president begrijpt - subsidiair de brieven van 23 en/of 30 augustus 2001 besluiten, danwel handelingen zijn als bedoeld in artikel 72 lid 3 Vw, c.q. artikel 3a lid 2 Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA), waartegen bezwaar dan wel beroep openstaat. Zodanige besluiten, c.q. handelingen zijn zij niet indien de ongegrondverklaring van het bezwaar bij de uitspraak van de president van 3 april 2001 de rechtsgevolgen als vermeld in artikel 45 Vw in het leven hebben geroepen. Uitzondering hierop zou in dat geval slechts kunnen bestaan als het verzoek van 27 april en 17 mei 2001 geleid heeft tot een afzonderlijk, op grond van artikel 3a Wet COA beroepbaar besluit en dat besluit in de brief van 10 augustus 2001 begrepen moet worden geacht.
2.6 Het overgangsrecht bij de Vreemdelingenwet 2000 en de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 geeft geen expliciet antwoord op de vraag of een door de president gegeven ongegrondverklaring ex artikel 33b Vw(oud) van een voor 1 april 2001 ingediend bezwaar de rechtsgevolgen van artikel 45 Vw in het leven roept. In artikel 117 Vw is bepaald dat een in behandeling zijnde aanvraag wordt aangemerkt als een aanvraag op grond van de nieuwe Vreemdelingenwet. Daarbij is echter niet aangegeven of onder in behandeling zijn ook de bezwaarfase is begrepen. Het tweede lid van artikel 118 Vw bepaalt bovendien dat op de behandeling van een bezwaarschrift tegen een voor 1 april 2001 bekendgemaakt besluit het oude recht van toepassing blijft. In de parlementaire toelichting is weliswaar aangegeven dat de bedoeling is dat na 1 april 2001 materieel met toepassing van het nieuwe recht wordt beslist, maar niet kan worden uitgesloten dat het toepasselijk blijven van 33b Vw(oud) in een zaak als de onderhavige, waar de behandeling geheel onder oud recht had plaatsgehad, toch niet de rechtsgevolgen van artikel 45 Vw in het leven heeft kunnen roepen. Voor deze conclusie is te meer aanleiding nu de litigieuze beslissing op bezwaar niet door verweerder zelf is genomen, doch door de president, die daarbij zich beperkt heeft tot een beoordeling van het besluit in primo.
2.7 Naar voorlopig oordeel moet er daarom ernstig rekening mee worden gehouden dat de rechtbank in de bodemprocedure tot het oordeel komt dat de door COA, Staatssecretaris van Justitie en vreemdelingendienst ingeroepen rechtsgevolgen niet verbonden waren aan de uitspraak van 3 april 2001.
2.8 Vervolgens is de vraag aan de orde of de beëindiging van de opvangvoorzieningen niet voortvloeiden uit het stappenplan 2000, zoals het COA heeft betoogd. In beginsel is dat wel het geval. Maar niet kan worden uitgesloten dat het besluit van 10 augustus 2001, desondanks als een besluit, dan wel handeling, in het kader van beëindiging van voorzieningen moet worden aangemerkt als bedoeld in artikel 3a Wet COA zoals dat luidt sedert 1 april 2001. Redengevend daarvoor is dat de Staatssecretaris na de brieven van 27 april en 17 mei 2001, waarin uitdrukkelijk om voortzetting van opvang op medische gronden was verzocht, de medische situatie van verzoekster heeft onderzocht en vervolgens de brief van 10 augustus 2001 heeft doen uitgaan, waarin de beëindiging van de opvangvoorzieningen en de ontruiming worden meegedeeld. Dat besluit, of die handeling, is naar voorlopig oordeel van de president dan wel onbevoegd genomen, omdat in die situatie de bevoegdheid tot beëindiging en ontruiming bij het COA ligt en niet bij de Staatssecretaris van Justitie.
2.9 Dit vooralsnog aan te nemen bevoegdheidsgebrek is op zichzelf reeds aanleiding om tot het treffen van een voorlopige voorziening over te gaan. Er is na vorenoverwogene zeer sterke twijfel aan het bestaan van een geldige titel om tot ontruiming van de door verzoekers bewoonde opvangvoorziening over te gaan. Daarbij weegt de president nog mee dat gelet op de medische advisering niet in geschil is dat verzoekster benauwdheidsklachten heeft, die zonder behandeling zullen toenemen. Voorts weegt de president mee dat het COA ter zitting heeft meegedeeld de opvangvoorzieningen te blijven verstrekken zolang de betrokken vreemdeling nog in een opvanglocatie verblijft in afwachting van feitelijke ontruiming. Gelet op die laatste opmerking kan met na te melden verbod worden volstaan.
2.10 Na het voorgaande ziet de president geen aanleiding de te treffen voorziening langer te laten voortduren dan totdat op het beroep zal zijn beslist. Indien verzoekers eerder kunnen terugkeren naar Syrië vervalt voorts hun belang bij opvang, zodat ook in die situatie onderhavige voorziening haar werking feitelijk zal verliezen. De president ziet daarnaast, anders dan verzocht, onvoldoende wettelijke grondslag de voorlopige voorziening te koppelen aan de behandelingsduur van de lopende - derde - aanvraag om toelating.
2.11 Mede gelet op de gebleken samenwerking tussen het COA, de vreemdelingendienst en de Staatssecretaris van Justitie zoals die blijkt uit de hiervoor gememoreerde feiten en de aankondiging in de vermelde brieven en de mededeling van het COA ter zitting dat nu spoedig tot ontruiming zal worden overgegaan, zijn er voldoende termen nu reeds een voorziening te treffen en in de voorlopige voorziening de Staatssecretaris van Justitie niet afzonderlijk te horen. Naar voorlopig oordeel van de president is het aangewezen in de beroepsprocedure de Staatssecretaris mede als procespartij aan te merken.
2.12 Voorgaande brengt mee dat na te melden voorziening moet worden getroffen en dat een proceskostenveroordeling op zijn plaats is. In dat verband zal de Staat (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon worden aangewezen ter vergoeding van de kosten.
2.13 In dit geval ziet de president aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoekers gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ 1.420,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Nu verzoeker op toevoeging procedeert, dient betaling aan de griffier te geschieden.
3. BESLISSING
De president:
3.1 Verbiedt de Staatssecretaris van Justitie, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen over te gaan tot feitelijke ontruiming van de door verzoeker als verstrekking aangeboden woonruimte totdat op het beroepschrift van 21 augustus 2001 zal zijn beslist;
3.2 Gelast het Centraal Orgaan opvang asielzoekers deze uitspraak onmiddellijk in afschrift toe te zenden aan de Staatssecretaris van Justitie en de vreemdelingendienst Brabant-Noord;
3.3 Veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, fungerend president, en uitgesproken in het openbaar op 27 september 2001, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van de Rest-van der Heijden als griffier.
Afschrift verzonden op: 28 september 2001
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.