ECLI:NL:RBSGR:2001:AD8311

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/60852
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor een Tsjetsjeense vreemdeling

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 4 december 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiser, een Tsjetsjeense vreemdeling, om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, die stelt afkomstig te zijn uit Tsjetsjenië, heeft op 12 november 2001 een aanvraag ingediend, maar deze is op 15 november 2001 door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen. De rechtbank heeft in deze procedure beoordeeld of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat er omstandigheden zijn die een rechtsgrond voor verlening van de verblijfsvergunning vormen, zoals vereist onder artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank overweegt dat eiser niet is geslaagd in zijn bewijsvoering. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij van Tsjetsjeense afkomst is en dat hij niet beschikt over de noodzakelijke documenten ter ondersteuning van zijn aanvraag. Eiser heeft weliswaar een asielrelaas gepresenteerd, maar de rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser niet voldoende zijn om aan te nemen dat hij een reëel risico loopt op foltering of onmenselijke behandeling bij uitzetting. De rechtbank heeft ook de grieven van eiser met betrekking tot zijn leeftijd en de gewenste contra-expertise beoordeeld, maar komt tot de conclusie dat deze grieven niet leiden tot een andere beslissing.

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het gedeelte van het beroepschrift dat betrekking heeft op de niet-verlening van een verblijfsvergunning voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, en zal dit deel doorzenden aan de verweerder. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en benadrukt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen deze uitspraak één week bedraagt na verzending van de uitspraak door de griffier.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
nevenzittingsplaats Dordrecht
__________________________________________________
UITSPRAAK
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/60852 VRWET
Inzake : A, eiser,
gemachtigde, mr. P.J. Wapperom advocaat te Dordrecht,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. C.F.D. Kagenaar, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiser stelt Staatsburger van de Russische Federatie te zijn en te zijn geboren op [...] 1984. Hij verblijft sedert 28 oktober 2001 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in Nederland. Op 12 november 2001 heeft hij een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000. Verweerder heeft op 15 november 2001 eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Eiser heeft zijn zienswijze hierop niet naar voren gebracht. Bij besluit van 15 november 2001 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen.
2. Op 16 november 2001 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 27 november 2001. Eiser is niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor zover hier van belang luidt artikel 29 Vw 2000:
"1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;".
Voor zover hier van belang luidt artikel 1 Vw 2000:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
k. Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76);
l. verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn;".
Artikel 31, eerste lid Vw 2000, luidt als volgt:
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Artikel 31, tweede lid aanhef en onder f Vw 2000, luidt als volgt:
Bij het onderzoek naar de aanvraag wordt mede betrokken de omstandigheid dat:
f. de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis-of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen;
De aanvraag is afgewezen in het kader van de zogenaamde AC-procedure. De rechtbank zal mitsdien hebben te beoordelen of de aanvraag van eiser zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kon worden afgedaan.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van het bepaalde in het eerste lid van artikel 31 Vw 2000 in samenhang met het bepaalde in het tweede lid onder f van artikel 31 Vw 2000. Daartoe heeft verweerder -kort weergegeven- overwogen, dat geen enkele grond voor verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29 Vw 2000 op eiser van toepassing is. Verweerder acht het toerekenbaar aan eiser, dat hij niet over de in de zin van artikel 31 tweede lid onder f Vw 2000, bedoelde documenten beschikt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt daadwerkelijk van Tsjetsjeense afkomst te zijn. Mede gezien de twijfel omtrent zijn identiteit en afkomst en eisers vage en summiere verklaringen kan aan zijn asielrelaas geen waarde worden gehecht. Eiser komt niet in aanmerking voor verblijf op grond van de regeling voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen omdat uit het leeftijdsonderzoek is gebleken dat hij meerderjarig is.
3. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag en zijn beroep -voor zover van belang en samengevat - het navolgende aangevoerd. Eiser is afkomstig uit Tsjetsjenië. In de zomer van 2001 is eiser samen met zijn vader ontvoerd door Tsjetsjeense rebellen. Eisers vader is vervolgens vermoord en eiser moest helpen in het kamp. Eiser heeft weten te ontsnappen en is naar Igoesetië gevlucht waar hij is opgenomen in een Russisch vluchtelingenkamp. Eiser werd vervolgens gevraagd te spioneren voor de Russen bij de Tsjetsjenen hetgeen hij heeft geweigerd. Daar de Russen dreigden hem te verraden bij de Tsjetsjenen heeft eiser besloten Rusland te verlaten. Eiser heeft met behulp van een andere vluchteling zijn reis geregeld en is illegaal per mini-bus naar Nederland gekomen.
In beroep is namens eiser aangevoerd dat het niet mogelijk is binnen 48 uur een contra-expertise te regelen voor het leeftijdsonderzoek. Voorts stelt eiser wel degelijk 17 jaar oud te zijn. De verklaringen van eiser over het ontbreken van documenten zijn niet onaannemelijk nu het huis van eiser in 1994 is afgebrand. Het ontbreken van gedetailleerde verklaringen over zijn reisroute is onvoldoende om het relaas ongeloofwaardig te achten. Verder is het eiser niet aan te rekenen dat hij geen documenten van de reis heeft overgelegd gezien de werkwijze van reisagenten. Het relaas van eiser is voor het overige geloofwaardig en consistent. Ten slotte is verweerder nauwelijks ingegaan op de Joodse afkomst van de moeder van eiser. Eiser heeft immers verklaard daardoor in een sociaal isolement te hebben geleefd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
In het kader van artikel 31 lid 1 Vw 2000 dient te worden beoordeeld of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat er omstandigheden bestaan, die hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Eiser is hierin niet geslaagd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij het onderzoek naar de aanvraag terecht mede betrokken de omstandigheid dat eiser toerekenbaar niet in het bezit is van documenten die voor zijn aanvraag van belang zijn. Eisers argument dat zijn documenten zijn vernietigd bij een brand in 1994 kan naar het oordeel van de rechtbank, reeds gelet op het tijdsverloop tussen deze gebeurtenis en zijn vertrek in de zomer van 2001, niet als verschoonbare reden worden beschouwd.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel, mede gelet op het toerekenbaar ontbreken van documenten die voor zijn aanvraag van belang zijn, dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt van Tsjetsjeense afkomst te zijn.
Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd neemt niet de twijfel weg omtrent de etnische afkomst van eiser. Mede bezien in het licht van het vorenstaande acht de rechtbank het asielrelaas van eiser evenmin aannemelijk. Hetgeen eiser dienaangaande in beroep aanvoert werpt geen ander licht op het in de beschikking van verweerder gestelde. Ten slotte acht de rechtbank ook ten aanzien van de etnische afkomst van de moeder van eiser het standpunt van verweerder juist. Eiser heeft immers aangegeven dat de redenen van zijn vertrek niet waren gelegen in het gestelde sociale isolement als gevolg van de etnische afkomst van zijn moeder. Nader onderzoek naar de Joodse afkomst van zijn moeder had dan ook niet tot een andere beslissing van verweerder geleid.
5. Gelet op het bovenstaande, is niet aannemelijk gemaakt dat eiser gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
6. Niet is gebleken dat van eiser in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst vanwege klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek.
7. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel, dat verweerder zonder schending van eisen van zorgvuldigheid de aanvraag van eiser binnen de 48 proces-uren van de AC-procedure heeft kunnen afdoen en dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen.
8. Het beroep is derhalve in zoverre ongegrond.
9. Ten aanzien van de door eiser naar voren gebrachte grieven met betrekking tot de door hem gestelde leeftijd en de door hem gewenste contra-expertise overweegt de rechtbank dat deze grieven gericht zijn op het niet verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000, onder de beperking verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv). In de systematiek van de Vreemdelingenwet 2000 is de hoofdregel dat in reguliere zaken bezwaar openstaat en is er geen afwijking van deze regel bij wet geregeld. Naar het oordeel van de rechtbank, welk oordeel verweerder desgevraagd ter zitting deelt, dient dit deel van het beroepschrift als bezwaarschrift te worden beschouwd.
De rechtbank verklaart zich dan ook onbevoegd kennis te nemen van dit gedeelte van het namens eiser ingediende beroepschrift en zal overeenkomstig artikel 6:15, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht het beroepschrift doorzenden aan verweerder.
10. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart zich onbevoegd voor zover het betreft de niet verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling;
2. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
IV. RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2001 in tegenwoordigheid van mr. M. van der Goes, griffier.
afschrift verzonden op: