Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
fungerend president
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 68859 OVERIO H (voorlopige voorziening)
AWB 01 / 68860 OVERIO H (beroepszaak)
inzake: A, geboren op [...] 1965, van Srilankaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. mr. L.J.P. Mentink, advocaat te Alkmaar,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.E.B. Buskens, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 18 december 2001, genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure, is de door verzoeker op 16 december 2001 ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 19 december 2001 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van 19 december 2001 heeft verzoeker de president van de rechtbank verzocht zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 28 december 2001. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigde hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoeker ter zitting gehoord.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de president na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 De AC-procedure voorziet in een afdoening van asielaanvragen binnen 48 uur.
Deze procedure leent zich, ingevolge het door verweerder gevoerde beleid, slechts voor die zaken waarin geen tijdrovend onderzoek nodig is en waarvan binnen 48 uur op zorgvuldige wijze kan worden beoordeeld dat de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 Vw kan worden afgewezen.
2.4 In het beroepschrift is onder meer aangevoerd dat de procedure in het aanmeldcentrum meer dan 48 uur heeft geduurd en dat verweerder de aanvraag daarom niet binnen de AC-procedure heeft kunnen afdoen. Verzoeker is op 14 december 2001 om 15.20 uur aangemeld, het eerste gehoor is pas afgesloten op 16 december 2001 om 14:00 uur en de beschikking is uitgereikt op 18 december 2001 om 21:00 uur. Verzoekers gemachtigde heeft ter zitting toegelicht dat het SRA een beperkte capaciteit heeft om rechtshulp te bieden aan de asielzoekers in het aanmeldcentrum en dat ook in verzoekers geval het dossier een lange tijd stil heeft gelegen bij de SRA omdat er geen advocaat beschikbaar was. De nabespreking is nog een uur uitgesteld, omdat de tolk eerst de lunch moest gebruiken.
2.5 In het procesdossier bevindt zich als stuk 32 het formulier Voortgang procedure AC-Schiphol. De juistheid van deze voortgangsbeschrijving is niet in geschil. Volgens dit formulier heeft de aanmelding van de asielzoeker plaatsgevonden op 14 december 2001 om 15:20 uur. De procesbeslissing na het eerste gehoor vond plaats op 16 december 2001 om 15:45 uur. De aanmelding voor het tweede gehoor vond plaats op 16 december 2001 om 16:00 uur. Het dossier bevond zich tussen 17 december 2001 9:50 uur en 17 december 2001 10:32 bij de SRA om het tweede gehoor voor te bereiden. Tussen 18 december 2001 8:00 uur en 18 december 2001 19:45 uur bevond het dossier zich bij de SRA voor nabespreking van het tweede gehoor. De beslissing is uitgereikt op 18 december 2001 tussen 20:55 uur en 21.05 uur, welke laatste tijd op het uitreikingsblad bij het bestreden besluit als tijdstip van uitreiking is vermeld.
2.6 Verweerder heeft ter zitting betoogt dat de eerste fase van de procedure 28 uur en 40 minuten heeft geduurd. Dit brengt mee dat 4 uur en 40 minuten van deze tijd gekort moet worden op de beschikbare tijd voor de tweede fase. De tweede fase van de procedure heeft 33 uur en 5 minuten geduurd. Volgens verweerder heeft de SRA voor de voorbespreking nader gehoor 8 uur 32 minuten nodig gehad en voor de nabespreking 11 uur 45 minuten. Gelet op de tijd die ter beschikking stond is sprake van een overschrijding van 15 uur en 17 minuten. Deze overschrijding is naar het inzicht van verweerder voor risico van de SRA. Verweerder concludeert dat van termijnoverschrijding daarom geen sprake is.
2.7 Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Vreemdelingenwet 2000 en de toelichting op het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) heeft de wetgever er voor gekozen om ter bepaling of een aanvraag geschikt is om in een aanmeldcentrum te worden afgewezen, een naar tijdsduur gemeten maatstaf voor te schrijven. Daarbij heeft de gedachte voorgezeten dat de maatstaf dat binnen 48 proces-uren afdoende kan worden beoordeeld of de aanvraag kan worden afgewezen, waarborgt dat slechts zaken worden afgehandeld, die geen tijdrovend onderzoek vergen. De aldus gekozen maatstaf kan deze door de wetgever beoogde waarborg slechts bieden, indien de uren die voor onderzoek beschikbaar zijn, worden beschouwd als in aanmerking te nemen proces-uren.
Artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb 2000 strekt daartoe. Uit die bepaling vloeit voort dat, buiten de uren van 22.00 tot 08.00 uur, in beginsel alle uren die sedert de aanmelding van de vreemdeling tot de uitreiking van de beschikking verstrijken, als proces-uren zijn aan te merken, met uitzondering van de uren die tengevolge van door verweerder aan te voeren en aannemelijk te maken feiten en/of omstandigheden redelijkerwijs niet konden worden benut voor het onderzoek van de aanvraag.
Gelet op de rechtsgevolgen die de wet verbindt aan afdoening van asielzaken binnen 48 proces-uren, moet hieraan omwille van de rechtszekerheid strak de hand worden gehouden. Dat in feite geen onderzoek plaatsvindt of extra tijd wordt besteed aan bepaalde delen van het onderzoek is op zichzelf geen grond voor het oordeel dat de daarmee gemoeide tijd niet voor het onderzoek beschikbaar was.Ware dit anders, dan zou door middel van wat verweerder wel noemt „het stilzetten van de klok“ ook verhoudingsgewijs tijdrovende vragen via de aanmeldcentrum-procedure kunnen worden afgehandeld en zou afbreuk worden gedaan aan de betekenis van de in artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb 2000 neergelegde maatstaf.
2.8 De vreemdeling heeft zich op 14 december 2001 om 15.20 uur aangemeld. In de stukken, noch ter zitting is door verweerder deugdelijk gemotiveerd uiteengezet dat en waarom welke van de door verzoeker gebruikte uren, voorzover die uitkwamen boven het in de Vreemdelingencirculaire 2000 gegunde aantal van twee proces-uren voor de voorbespreking van het nader gehoor en de in artikel 3.117, tweede lid, van het Vb 2000, gegunde drie proces-uren voor het schriftelijk naar voren brengen van zijn zienswijze, redelijkerwijs niet konden worden benut voor het onderzoek van de aanvraag. De beschikking is op 18 december 2001 om 21.05 uitgereikt. De conclusie is dat verweerder de aanvraag niet binnen 48 proces-uren heeft afgewezen.
2.9 Uit het voorgaande volgt dat de aanvraag ten onrechte in de AC-procedure is afgewezen. Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.10 In dit geval is aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ 2.130,-- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 18 december 2001;
3.2 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 16 december 2001;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 2.130,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, fungerend president en uitgesproken in het openbaar op 31 december 2001, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries als griffier.
Afschrift verzonden op: 2 januari 2002
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.