ECLI:NL:RBSGR:2001:AD8263
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afgeleide vluchtelingenstatus en de beoordeling van aanvragen om toelating als vluchteling
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 18 oktober 2001 uitspraak gedaan in een geschil over de afgeleide vluchtelingenstatus van eiseres, een Iraakse vrouw. Eiseres had in 1997 aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en voor een vergunning tot verblijf, welke aanvragen door de Staatssecretaris van Justitie niet waren ingewilligd. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar ook dit bezwaar werd ongegrond verklaard. In haar beroepschrift stelde eiseres dat haar echtgenoot vervolging te vrezen had in Irak, wat volgens haar ook haar recht op afgeleid vluchtelingschap zou onderbouwen. Tijdens de zitting op 11 september 2001 beperkte eiseres het geschil tot de vraag of zij recht had op verblijf op grond van afgeleid vluchtelingschap.
De rechtbank oordeelde dat noch in de oorspronkelijke beschikking, noch in de beschikking op bezwaar door de verweerder was ingegaan op het afgeleid vluchtelingschap. Eiseres had in haar bezwaar geen gronden aangevoerd met betrekking tot dit onderwerp, waardoor de verweerder zich kon beperken tot de aangevoerde gronden in de bestreden beschikking. De rechtbank concludeerde dat de verweerder niet onrechtmatig had gehandeld door niet in te gaan op de aanspraken van eiseres op afgeleid vluchtelingschap. Om deze reden werd het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor vergoeding van het griffierecht of voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij had moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. De uitspraak werd gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, in aanwezigheid van griffier mr. J.C.D. Crezée.