ECLI:NL:RBSGR:2001:AD8199

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/4106 MAWKLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vliegtoelage aan sergeant-majoor bij de Koninklijke Luchtmacht

In deze zaak gaat het om de toekenning van een vliegtoelage aan eiser, een sergeant-majoor bij de Koninklijke Luchtmacht. Eiser werd op 6 september 1999 door verweerder aangewezen als lid van de bemanning van een vliegtuig, waarbij hij in de categorie C werd ingedeeld met een waarderingsfactor van 25 punten. Eiser diende op 26 november 1999 een bezwaarschrift in tegen dit besluit, maar zijn bezwaren werden op 10 maart 2000 ongegrond verklaard. Het beroep werd op 26 april 2001 ter zitting behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn advocaat en een collega. De rechtbank moest beoordelen of verweerder op goede gronden het besluit om eiser met ingang van 1 juli 1999 aan te wijzen als lid van de vliegtuigbemanning had gehandhaafd.

De rechtbank oordeelde dat het besluit van 6 september 1999 niet kon worden gekwalificeerd als een weigering om terug te komen op een eerder besluit, omdat er geen verzoek van eiser aan ten grondslag lag. Eiser had niet eerder geprotesteerd tegen het niet toekennen van de vliegtoelage en had ook niet actief berust in deze situatie. De rechtbank concludeerde dat verweerder bij de beoordeling van het bezwaar niet de juiste toetsingsmaatstaf had aangelegd en dat het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de standpunten van partijen volledig naar voren waren gekomen.

De rechtbank oordeelde verder dat verweerder de discretionaire bevoegdheid had om met terugwerkende kracht een vliegtoelage toe te kennen, maar dat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. Eiser had geen recht op een vliegtoelage voor 1 juli 1999, omdat hij niet als boordmonteur was gecertificeerd en de functie van loadmaster pas na deze datum was opgenomen in de regelgeving. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 1.420,-.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
tweede kamer, meervoudig
Reg. nr. AWB 00/4106 MAWKLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de plaatsvervangend bevelhebber der luchtstrijdkrachten, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Eiser is sergeant-majoor bij de Koninklijke Luchtmacht.
Bij besluit van 6 september 1999, dat op 22 november 1999 aan eiser is uitgereikt, heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij eiser met ingang van 1 juli 1999 heeft aangewezen deel uit te maken van de bemanning van een vliegtuig. Eiser is daarbij ingedeeld in de categorie C en de waarderingsfactor is vastgesteld op 25 punten.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 november 1999 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Eiser is op 18 februari 2000 omtrent zijn bezwaren gehoord door het Adviesorgaan Bestuursrechtelijke Geschillen Koninklijke Luchtmacht (verder: ABGKLU).
Bij besluit van 10 maart 2000, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 11 april 2000, ingekomen bij de rechtbank op 12 april 2000 en van gronden voorzien bij brief van 29 mei 2000, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 14 juli 2000 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 26 april 2001 ter zitting behandeld.
Eiser is vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B. Damen en zijn collega sergeant-majoor J.G. Beij.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J. Arnold.
Motivering
Beantwoord dient te worden de vraag of verweerder op goede gronden het besluit eiser met ingang van 1 juli 1999 aan te wijzen deel uit te maken van de bemanning van een vliegtuig, heeft gehandhaafd.
Artikel 3 van de Regeling voordracht lid vliegtuigbemanning (verder: de Regeling voordracht) bepaalt - voor zover van belang- het volgende. De aanwijzing om deel uit te maken van de bemanning van een vliegtuig geschiedt door de minister op voordracht van de bevelhebber. Bepalend voor de aanwijzing is dat sprake moet zijn van een gebrevetteerde militair tewerkgesteld in een functie bij een vliegtuigsquadron of een daarmee vergelijkbare eenheid dan wel een gebrevetteerde militair met een zodanige functie c.q. oorlogsbestemming, dat geregeld onderhoud van de vliegvaardigheid volgens de daartoe door mij te stellen normen noodzakelijk is.
Artikel 4, aanhef en onder a, van de Regeling voordracht bepaalt - voor zover van belang - dat voor de voordracht tot lid vliegtuigbemanning in aanmerking komt de gebrevetteerde militair (boordmonteur) die als zodanig, al dan niet in de sterkte, is tewerkgesteld bij een vliegtuigsquadron of een daarmee vergelijkbare eenheid.
Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en vierde lid, van de Inkomstenregeling militairen zoals die gold tot 1 juli 1999 (verder: IRM [oud]) luidt als volgt:
"1. Voor de toepassing van dit artikel wordt de gebrevetteerde militair ingedeeld in een van de volgende categorieën
c. categorie C
de militair in het bezit van het brevet van boordwerktuigkundige, vliegtuigboordelektronicus, vliegtuigonderzeebootbestrijder, vliegtuigonderzeebootverkenner, vliegtuigsensoroperator, vliegtuigboordkonstabel, boordgevechtsleiderassistent, boordmonteur, boordtelegrafist of luchtfotograaf.
4. De gebrevetteerde militair die lid is van een vliegtuigbemanning heeft aanspraak op een vliegtoelage, waarvan het bedrag wordt vastgesteld door een basisbedrag te vermenigvuldigen met een waarderingsfactor."
Artikel 12, tweede lid, van de IRM [oud] luidt als volgt:
"De militair die geen aanspraak heeft op een vliegtoelage en die in opdracht van de commandant tijdens een dienstvlucht werkzaamheden in de lucht verricht of op grond van een vluchtopdracht activiteiten verricht, heeft aanspraak op vlieggeld."
Eiser voert in beroep aan dat hij van mening is dat er geen praktisch verschil in werkzaamheden bestaat tussen de werkzaamheden behorende bij de functie van de boordmonteur/loadmaster Chinook en boordmonteur/loadmaster Cougar, met uitzondering van enkele punten van ondergeschikt belang die inherent zijn aan de verschillen in techniek van de verschillende vliegtuigtypes. Er is (nog) geen functiebeschrijving van zijn functie of van de functie boordmonteur/loadmaster Chinook. Er bestaat derhalve geen rechtvaardiging voor de achterstelling van eiser op het gebied van de vliegtoelage ten opzichte van deze collega boordmonteurs. Vanaf datum brevettering voor de functie van boordmonteur had hij in aanmerking gebracht moeten worden voor de toelage. Indien het werkelijk slechts de wens van verweerder was voor zowel de functie van boordmonteur als loadmaster hetzelfde insigne toe te kennen had eenvoudig het woord boordmonteur kunnen worden verwijderd.
Verweerder voert in beroep aan dat eiser in de periode vanaf 23 januari 1997, vanaf welke datum eiser is ingezet als loadmaster, geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de toekenning van vlieggeld en daarmee de weigering om een vliegtoelage toe te kennen. Ook is eerst vijf maanden na de inwerkingtreding van de per 1 juli 1999 gewijzigde IRM door eiser actie ondernomen. Hierdoor moet het er voor gehouden worden dat eiser heeft berust in het ontvangen vlieggeld. Het bestreden besluit dient opgevat te worden als een weigering om terug te komen op een in rechte vaststaande situatie. Alleen de brevettering met terugwerkende kracht tot 23 januari 1997 kan als nieuw feit aangemerkt worden. In een brevet wordt nimmer een toegewezen functie opgenomen. Eiser is nooit de functie van boordmonteur of boordmonteur/loadmaster toegewezen. Eiser is ook niet als boordmonteur opgeleid en gecertificeerd. De opname van boordmonteur in eisers brevet is gelegen in de wens het systeem van brevetten en daaraan verbonden draaginsignes voor luchtvarenden overzichtelijk te houden. Het door eiser gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel had ook in de periode van 23 januari 1997 tot 1 juli 1999 naar voren gebracht kunnen worden en is geen nieuw feit. Daarnaast dient een loadmaster Chinook ook andere werkzaamheden te verrichten die bij de Chinook-helikopter de functiekwalificatie boordmonteur/loadmaster opleveren. Voorts is verweerder thans tot het inzicht gekomen dat deze andere werkzaamheden voor de loadmaster Chinook niet die functiekwalificatie rechtvaardigen. De functie van loadmaster is een vliegende functie, maar omdat die functie tot 1 juli 1999 niet opgenomen was in artikel 10 van de IRM [oud] had een militair in de functie van loadmaster, gelijk militairen in andere vliegende functies die niet in artikel 10 van de IRM [oud] genoemd werden, geen recht op een vliegtoelage.
De rechtbank overweegt als volgt.
Allereerst dient de rechtbank na te gaan welke toetsingsmaatstaf in het onderhavige geval dient te worden gehanteerd. Daarbij moet de vraag beantwoord worden of het bestreden besluit, zoals door verweerder onder verwijzing onder meer naar de uitspraak van de Centrale Raad van beroep van 1 februari 2001 onder nr. 98/8650 MAW, TAR nr. 43 gesteld, gekwalificeerd dient te worden als een weigering om terug te komen op een rechte vaststaande situatie en derhalve slechts voor een zeer terughoudende toetsing in aanmerking komt. Die vraag beantwoordt de rechtbank op grond van de navolgende overwegingen in het onderhavige geval ontkennend.
Ter zake van de toekenning van de vliegtoelage aan eiser is door verweerder niet eerder dan 6 september 1999 een besluit genomen. Aan dit besluit lag geen verzoek van eiser ten grondslag. Dit betekent dat het besluit van 6 september 1999 niet kan worden gekwalificeerd als een besluit, waarbij wordt geweigerd om terug te komen op een in rechte onaantastbaar geworden besluit.
Vervolgens rijst dan de vraag of het besluit van 6 september 1999 op één lijn kan worden gesteld met zulk een weigeringsbesluit op grond van de omstandigheid dat eiser in de toekenning per 23 januari 1997 van een vlieggeld en niet van een vliegtoelage heeft berust. Dat sprake is van een berusten in deze zin en met het vorenomschreven gevolg dient naar het oordeel van de rechtbank niet snel te worden aangenomen. Door eiser is voor september 1999 in elk geval niet door middel van mededelingen of handelingen (actief) berust in het niet toekennen van die vliegtoelage vanaf 23 januari 1997. Voorts is de rechtbank ook van oordeel dat niet gesteld kan worden dat eiser op andere wijze berust heeft in het niet toekennen van een vliegtoelage. Immers, onweersproken door verweerder is door eiser gesteld dat hij en zijn collega's na het afronden van de opleiding en de daadwerkelijke operationele inzet bij de leiding van zijn squadron en ook bij de Luchtmachtstaf in verband met de vliegtoelage gevraagd hebben naar hun status en daarbij gewezen hebben naar het verschil tussen hen en de collega's op de Chinook-helikopter. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het de rechtbank daarnaast gebleken dat verweerder door het in bedrijf nemen van nieuwe vliegtuig-/helikoptertypen en de met deze nieuwe toesteltypen samenhangende werkzaamheden de brevetteringen en toekenningen van vliegtoelagen en de daarop betrekking hebbende regelgeving in onderzoek genomen heeft, hetgeen onder andere geresulteerd heeft in de wijziging van artikel 10 van de IRM [oud]. Dat eiser de uitkomsten van dit onderzoek afgewacht heeft kan niet uitgelegd worden als een berusten in het niet toekennen van de vliegtoelage. Dat eiser geen besluit van verweerder terzake heeft uitgelokt kan hem evenmin worden tegengeworpen, aangezien in de periode tot 1 juli 1999 de bepalingen van de Regeling voordracht en het IRM hieraan in de weg stonden en eiser mocht verwachten dat in deze bepalingen wijziging zou worden gebracht, eventueel met terugwerkende kracht
Nu, anders dan verweerder heeft gemeend, er geen sprake is van een besluit dat op één lijn kan worden gesteld met een weigering om terug te komen op een in rechte onaantastbaar geworden besluit, heeft verweerder bij de beoordeling van eisers bezwaar niet de juiste toetsingsmaatstaf aangelegd. Voor een terughoudende toetsing bestaat geen aanleiding. Het bestreden besluit is daarom ondeugdelijk gemotiveerd. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard.
Vervolgens kan de rechtbank de vraag beantwoorden of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden.
De rechtbank beantwoordt die vraag in het onderhavige geval bevestigend, aangezien de standpunten van partijen, in het bijzonder ook die van verweerder, ten aanzien van het materiële geschilpunt bij de behandeling van het beroep volledig naar voren zijn gekomen en het duidelijk is dat verweerder niet anders zou hebben beslist bij een volledige toetsing.
Met ingang van 1 juli 1999 is artikel 10 van de IRM gewijzigd en is de functie loadmaster opgenomen in de in categorie C opgenomen opsomming van luchtvarenden. Gelet hierop kan eiser, die enkel als loadmaster gecertificeerd is, die ook nimmer vóór 1 juli 1999 een functie van boordmonteur toegewezen heeft gekregen en die ter zitting heeft verklaard ook nimmer werkzaamheden behorende bij de functie van boordmonteur te hebben uitgevoerd, pas vanaf die datum een aanspraak hebben op een vliegtoelage.
Verweerder heeft de discretionaire bevoegdheid om in afwijking van de regelgeving militairen in de functie van loadmaster met een verdergaande terugwerkende kracht dan tot 1 juli 1999 een vliegtoelage toe te kennen. Verweerders besluit om geen gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid om loadmasters als eiser reeds eerder dan 1 juli 1999 een vliegtoelage toe te kennen dient de rechtbank terughoudend te toetsen. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat de boordmonteur/loadmaster bij de Chinook-helikopter reeds voor 1 juli 1999 een vliegtoelage was toegekend terwijl de werkzaamheden bij die functie vrijwel geheel gelijk zijn aan de werkzaamheden van eiser bij de Cougar-helikopter. Voorts heeft eiser aangevoerd dat militairen in de functies van flight engineer/loadmaster op de C-130, de boomoperator op de KDC-10 en de boom-/hoistoperator op de AB-412 wel een vliegtoelage was toegekend terwijl deze functies tot 1 juli 1999 ook niet in categorie C van artikel 10 van de IRM [oud] waren opgenomen. De rechtbank is echter van oordeel dat eisers situatie verschilt van die van de boordmonteur/loadmaster bij de Chinook-helikopter, aangezien de boordmonteur/loadmaster bij die helikopter blijkens het door verweerder in het geding gebrachte certificaat in tegenstelling tot eiser gecertificeerd was als boordmonteur/loadmaster en blijkens de door verweerder in het geding gebrachte functietoewijzing ook daadwerkelijk de functie boordmonteur/loadmaster bij de Chinook-helikopter toegewezen heeft gekregen. Daaraan doet niet af dat verweerder door voortschrijdend inzicht ruim na 1 juli 1999 tot de conclusie gekomen is dat ook bij de Chinook-helikopter volstaan kan worden met de functie van loadmaster in plaats van boordmonteur/loadmaster. Eisers situatie verschilt ook ten opzichte van de functies van flight engineer/loadmaster op de C-130, de boomoperator op de KDC-10 en de boom-/hoistoperator op de AB-412, aangezien het de rechtbank uit de beschrijving van de kerntaken is gebleken dat er tussen de werkzaamheden behorende bij voornoemde functies en de werkzaamheden van eiser kenmerkende verschillen bestaan, waardoor verweerder bij de toekenning van de vliegtoelage in redelijkheid een onderscheid heeft kunnen maken tussen de functies van flight engineer/loadmaster op de C-130, de boomoperator op de KDC-10 en de boom-/hoistoperator op de AB-412 en de door eiser uitgeoefende functie.
In het onderhavige geval zijn er derhalve geen zodanige bijzondere omstandigheden aanwezig, dat verweerder niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen eiser niet over de periode vóór 1 juli 1999, datum van inwerking treden van de nieuwe regeling, met terugwerkende kracht tot 23 januari 1997 een vliegtoelage toe te kennen. De omstandigheid, dat verweerder wel aanleiding heeft gezien om op grond van geheel andere overwegingen in het voordeel van eiser de datum waarop eiser is gebrevetteerd aan te merken als het moment waarop hij voor de eerste maal als lid van een vliegtuigbemanning is aangewezen, maakt dit niet anders.
Gelet op de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op ¦ 1.420,-.
Daarbij is 1 punt toegekend voor de indiening van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt ¦ 710,-, zaak van gemiddeld gewicht.
Beslissing
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
bepaalt dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van defensie) aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten ¦ 225,- vergoedt;
veroordeelt de Staat der Nederlanden (het ministerie van defensie) in de proceskosten ten bedrage van ¦ 1.420,-, welke kosten voormelde rechtspersoon aan eiser moet vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mrs. L.P. Bosma, A.A.M. Mollee en drs. A.D. Jansen, commodore b.d. van de Koninklijke Luchtmacht en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2001, in tegenwoordigheid van H. Pop, griffier.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: