ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
eerste kamer, meervoudig
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Aan eiser is met ingang van 17 augustus 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Bij besluit van 30 november 1999 heeft verweerder de WAO-uitkering van eiser met ingang van 24 januari 2000 ingetrokken, aangezien de arbeidsongeschiktheid van eiser minder dan 15% wordt geacht.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 10 januari 2000 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Eiser is op 30 maart 2000 omtrent zijn bezwaren gehoord door verweerder.
Bij besluit van 23 juni 2000 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 17 juli 2000, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, en van gronden voorzien bij brief van 14 augustus 2000, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 11 oktober 2000 een verweerschrift ingediend.
Bij de behandeling in raadkamer na de zitting van 6 augustus 2001 heeft de rechtbank geoordeeld dat de onderhavige zaak ongeschikt is voor behandeling door één rechter. Met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Awb heeft de enkelvoudige kamer van de rechtbank bepaald dat de zaak wordt verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
Bij brief van 24 september 2001 heeft eiser nadere stukken ingediend.
Het beroep is op 8 oktober 2001 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. L.S.J. de Korte, advocaat te Den Haag.
Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mw. mr. J.H. van Riet.
In dit geding heeft de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder terecht heeft aangenomen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 24 januari 2000 minder dan 15% bedraagt in de zin van de WAO.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser op 24 januari 2000 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de voor hem geselecteerde functies. Na vergelijking van de mediane loonwaarde van die functies met het maatmanloon is volgens verweerder het verlies aan verdiencapaciteit nihil.
Eiser heeft in beroep - samengevat - het volgende aangevoerd.
Eiser kan de geduide functies niet uitoefenen gelet op zijn belastbaarheidsprofiel. Voorts is functiebestandscode (fb-code) 5609 geen reële functie voor de schatting, omdat deze fb-code slechts 2 arbeidsplaatsen kent binnen de bandbreedte en 14 arbeidsplaatsen met een urenomvang onder de omvang van de maatman. Tenslotte kan eiser de geduide functies niet verrichten omdat hij alleen basisonderwijs heeft genoten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Onder arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken in de zin van artikel 18 WAO dient naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep te worden verstaan het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van de in aanmerking komende arbeid, resulterend in een relevant inkomensverlies ten opzichte van het inkomen van de zogeheten maatman.
Eiser heeft geen beroepsgronden naar voren gebracht ten aanzien van de medische onderbouwing van het bestreden besluit. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat hij op dit punt geen grieven heeft. Dit betekent dat het onderhavige geschil zich toespitst op de arbeidskundige kant van de zaak.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder het rapport d.d. 23 november 1999 van arbeidsdeskundige O. Christen ten grondslag gelegd. Deze heeft onderzoek gedaan naar de arbeidsmogelijkheden van eiser bezien in het licht van het door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheidspatroon.
Blijkens het rapport van de arbeidsdeskundige zijn de volgende functies voor eiser geschikt geacht en gebruikt voor de berekening van de resterende verdiencapaciteit:
- wasserijmedewerker (fb-code 5609)
- inpakker (fb-code 9718)
- lederwarenmaker (stikker leren tassen) (fb-code 8030).
De voorgehouden functiebestandscodes vertegenwoordigen respectievelijk 16, 17 en 9 arbeidsplaatsen. De omvang van de maatman van eiser is 36 uur per week. Binnen fb-code 5609 bevinden zich 5 functies. Eén functie heeft een arbeidsomvang van 36 uur en vertegenwoordigt 2 arbeidsplaatsen. De overige 14 arbeidsplaatsen kennen een arbeidsduur van respectievelijk 20, 20, 12 en 30 uur.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat fb-code 5609 op goede gronden is gebruikt bij de schatting. Nu zich binnen deze fb-code tenminste 1 functie met 2 arbeidsplaatsen bevindt in de omvang van de maatman c.q. binnen de bandbreedte is volgens verweerder voldaan aan het vereiste van het Besluit uurloonschatting 1999 en mag deze fb-code gebruikt worden voor de theoretische schatting.
De rechtbank stelt voorop dat dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkens zijn rechtspraak met betrekking tot deeltijdwerkers, voor wie niet op medische gronden een urenbeperking geldt, niet de eis stelt dat de als passende arbeidsmogelijkheden voorgehouden functies in exact dezelfde omvang aanwijsbaar zijn als waarin de maatgevende arbeid werd verricht. Wel dient vast te staan dat die functies op zichzelf de mogelijkheid bieden in deeltijd te worden verricht. Eventuele afwijkingen in de omvang van het aantal uren van de maatgevende arbeid zijn te beschouwen als een arbeidsmarktfactor die niet kan worden gebracht onder de in artikel 18 van de WAO bedoelde arbeidsongeschiktheid. De rechtbank verwijst naar uitspraken van de CRvB van 8 april 1997 (RSV 1997/222), van 31 oktober 1997 (USZ 1997/281) en van 6 april 1999 met registratienummer 97/586 AAW/WAO [redactie: url('ZB8309',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=30505)].
Deze rechtspraak van toepassing achtend op de spiegelbeeldige situatie van het onderhavige geval, is de rechtbank van oordeel dat voor een betrokkene die fulltime (36 uur per week) werkt, parttime functies bij de schatting mogen worden betrokken, mits is komen vast te staan dat deze functies ook fulltime kunnen worden verricht.
Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst blijkt dat fb-code 5609 één fulltime functie bevat (met een urenomvang van 36 uur). Daarmee staat voor de rechtbank vast dat in casu is voldaan aan vorenvermeld criterium van de CRvB omdat het beroep van wasserijmedewerker op de datum in geding in een fulltime functie op de arbeidsmarkt beschikbaar was. Nu de geselecteerde functies binnen fb-code 5609 voorts tezamen tenminste zeven arbeidsplaatsen vertegenwoordigen, ziet de rechtbank geen aanleiding om fb-code 5609 bij de bepaling van de resterende verdiencapaciteit buiten aanmerking te laten.
Met betrekking tot de vraag of eiser de geduide functies kan uitoefenen gelet op zijn belastbaarheidsprofiel, stelt de rechtbank vast dat bij de functies wasserijmedewerker en inpakker een markering is opgenomen die betrekking heeft op categorie 10 (reiken). Hiervoor is in het belastbaarheidsprofiel echter aangegeven dat voor eiser geen beperking geldt.
De beperking van eiser op punt 12 (hand- en vingergebruik) bestaat er blijkens het belastbaarheidsprofiel uit dat eiser met zijn linkerhand (hij is linkshandig) geen grote kracht kan zetten. Bij de functies inpakker en lederwarenmaker is op dit punt een markering opgenomen. De bijzondere eisen aan hand- en vingergebruik hebben echter geen betrekking op het moeten uitoefenen van grote kracht.
Op punt 26 (dragen beschermende middelen) is eiser beperkt in die zin dat hij geen zware beschermende middelen kan dragen. Het gebruik van gehoorbeschermers bij de functies inpakker en lederwarenmaker betekent voor eiser dan ook geen overschrijding van zijn belastbaarheid.
De beperking van eiser op punt 27 (persoonlijk risico) heeft betrekking op het niet mogen werken op hoogten, gevaarlijke plaatsen of met gevaarlijke machines. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het werken met een mesje (bij de functie van inpakker) of een naaimachine (bij de functie van lederwarenmaker) daar niet onder valt.
Ook in zoverre treft het beroep dan ook geen doel.
Ten aanzien van het voor de functies vereiste opleidingsniveau heeft de bezwaararbeidsdeskundige J. Noordermeer op 31 mei 2000 een rapport uitgebracht. De rechtbank onderschrijft het op dit rapport gebaseerde standpunt van verweerder dat eiser in staat moet worden geacht de geduide functies te vervullen, omdat hij is uitgevallen uit een functie op hetzelfde functieniveau. De uitval van eiser is niet veroorzaakt omdat hij deze functie wat niveau betreft niet aankon.
Gezien het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mrs. M.M. Smorenburg, E.R. Eggeraat en C.J. Waterbolk en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2001, in tegenwoordigheid van de griffier F.P. Krijnen.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,