Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
artikel 8:71 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)/
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01/35325 OVERIN H
inzake: A, geboren op [...] 1975, van Afghaanse nationaliteit, verblijvende in het Opvang Centrum te Ter Apel, eiser,
gemachtigde: mr. R. Menschaert, advocaat te ‘s-Gravenhage,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. T.A.G.H. van Loenhout, werkzaam bij de onder de Minister van Justitie ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1.1 Eiser heeft op 27 december 2000 een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Op deze aanvraag is niet binnen de daartoe in artikel 15e, eerste lid, Vreemdelingenwet (oud) gestelde termijn van zes maanden beslist.
1.2 Bij beroepschrift, ontvangen door de rechtbank op 30 juli 2001, heeft eiser beroep aangetekend tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 13 november 2001. Ter zitting heeft verweerder bij monde van zijn gemachtigde zijn standpunt nader uiteengezet. De gemachtigde van de vreemdeling is niet ter zitting verschenen.
2.1 Op 1 april 2001 is de Vw 2000 in werking getreden. De tot dat moment geldende Vreemdelingenwet (Vw) is ingetrokken.
2.2 De aanvraag is ingediend voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000. Ingevolge artikel 15e, eerste lid, Vw Oud, voor zover hier van belang, dient een beschikking omtrent de inwilliging van een aanvraag om toelating in ieder geval binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag te worden gegeven.
2.3 Ingevolge artikel 6:2 Awb wordt, voor zover hier van belang, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
2.4 Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, Awb kan het bezwaar- of beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. In het derde lid van bedoeld artikel is bepaald dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het bezwaar- of beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
2.5 Met betrekking tot de vraag of het beroep van eiser van 27 juli 2001 gericht tegen de fictieve weigering ontvankelijk verklaard kan worden of dat eiser eerst een bezwaar gericht tegen de fictieve weigering had moeten indienen, oordeelt de rechtbank allereerst als volgt.
2.6 Eerst na de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 is de termijn verstreken waarop op de aanvraag beslist had moeten zijn ingevolge artikel 15e, lid 1, Vw oud, zodat eerst dan een rechtsmiddel tegen de zogenaamde fictieve weigering ingesteld had kunnen worden. De Vreemdelingenwet 2000 heeft als uitgangspunt onmiddellijke werking. Ingevolge artikel 80 Vw 2000 wordt de bezwaarfase zoals neergelegd in artikel 7:1 Awb in procedures waarin de Vw 2000 van toepassing is, uitgesloten. Dit brengt met zich dat eiser terecht geen bezwaar heeft ingediend tegen het niet tijdig beslissen van verweerder.
2.7 Voorts is de rechtbank van oordeel dat het beroepschrift van 27 juli 2001 tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet onredelijk laat is ingediend.
2.8 Gelet op het hiervoor overwogene kan eiser in zijn beroep worden ontvangen.
2.9 In de herziene richtlijnen voor de behandeling van verzoeken en beroepen bij de Vreemdelingenkamer van de rechtbank te 's-Gravenhage of één der nevenzittingsplaatsen (gepubliceerd in onder meer Migrantenrecht 1997, nr 6, p. 140-143) is in paragraaf 3.4 bepaald dat indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, de inhoud van het te nemen besluit slechts aan de orde zal komen indien:
- eiser in beroep heeft verzocht een inhoudelijk oordeel te geven en
- verweerder in eerste aanleg een reëel besluit heeft genomen en
- verweerder de stukken en het verweerschrift zo tijdig heeft ingediend dat er voor eiser voldoende gelegenheid was om daarop te reageren.
2.10 Nu aan deze voorwaarden niet is voldaan, in casu is niet in eerste aanleg een reëel besluit genomen, zal de rechtbank geen inhoudelijk oordeel geven omtrent de al dan niet gegrondheid van het beroepschrift. In dat geval zal moeten worden volstaan met de vaststelling dat verweerder in strijd met de wettelijke verplichting van artikel 15e, eerste lid, Vw Oud niet tijdig op de aanvraag van eiser heeft beslist.
2.11 Namens verweerder is in dit verband ter zitting aangevoerd dat de oorzaak dat tot op heden nog niet op de aanvraag van eiser kon worden beslist, is gelegen in de omstandigheid dat eiser eerst aanvullend dient te worden gehoord door het Projectteam 1F alvorens een beslissing kan worden genomen. Tot op heden is twee keer getracht eiser aanvullend te horen. Echter vanwege het niet verschijnen van de tolk respectievelijk het niet verschijnen van eiser zelf, hebben deze gehoren geen doorgang kunnen vinden. Inmiddels is vastgesteld dat op 24 januari 2001 een nieuwe poging tot het aanvullend horen van eiser zal worden gedaan. Afhankelijk van de uitkomsten van dit aanvullend gehoor zal verweerder vervolgens nog enig nader onderzoek verrichten dan wel een beslissing nemen op de aanvraag van eiser.
2.12 De rechtbank stelt vast dat enige vertraging is ontstaan nu de eerdere hoorzittingen geen doorgang hebben gevonden wegens niet aan verweerder toe te rekenen omstandigheden.
Verweerder zal op 24 januari 2001 eiser alsnog horen. Echter aangezien verweerder niet heeft aangegeven op welke termijn na het aanvullend gehoor een beslissing zal worden genomen, zal de rechtbank het beroep kennelijk gegrond verklaren en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigen.
2.13 In het licht van het vorenstaande zal verweerder worden opgedragen uiterlijk acht weken na het aanvullend gehoor van eiser in januari 2001 een beslissing te nemen omtrent de vraag of nader onderzoek geindiceerd is dan wel indien dit niet het geval is, een beslissing te nemen op de aanvraag.
2.14 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ 177,50 (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 0,25). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
3.3 bepaalt dat verweerder hetzij eiser binnen acht weken na het aanvullend horen van eiser in januari 2001 een beslissing neemt op de asielaanvraag van eiser;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 177,50 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. F.G. Hijink , in tegenwoordigheid van mr. A. van Luyck als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 november 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
RECHTSMIDDEL.
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.