ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7791

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/61648
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling door gebrekkig transport

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 november 2001 uitspraak gedaan over de bewaring van een vreemdeling, die niet ter zitting kon verschijnen vanwege transportproblemen. Eiser, geboren in 1971 in de Verenigde Staten, was op 17 november 2001 aangehouden op verdenking van een strafbaar feit en direct in bewaring gesteld met het oog op uitzetting. De rechtbank constateerde dat eiser niet was aangevoerd, omdat hij niet bekend was bij het politiebureau dat op de transportorder stond vermeld. De transportdienst had weliswaar aangegeven dat zij eiser vanuit het politiebureau naar de rechtbank konden vervoeren, maar terugtransport naar het politiebureau was niet meer mogelijk. Dit leidde tot de conclusie dat eiser niet gehoord kon worden conform artikel 94, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank oordeelde dat de omstandigheid dat eiser niet was aangevoerd niet als overmacht kon worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat het recht van een vreemdeling om gehoord te worden, zoals vastgelegd in artikel 15, tweede lid, van de Grondwet, niet was gerespecteerd. Hierdoor werd de bewaring van eiser als onrechtmatig beschouwd en diende deze opgeheven te worden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de bewaring met ingang van de uitspraakdatum. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijk transport en het recht van vreemdelingen om gehoord te worden in procedures die hun vrijheid betreffen. De rechtbank stelde vast dat de bewaring niet rechtmatig was, omdat eiser niet op de voorgeschreven datum was gehoord, en dat er geen reden was om van deze regel af te wijken. De beslissing van de rechtbank biedt een belangrijke precedent voor toekomstige zaken waarin vreemdelingen in bewaring worden gesteld en onderstreept de noodzaak van zorgvuldige procedures.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/61648
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1971 in de Verenigde Staten van Amerika,
nationaliteit Amerikaanse,
thans verblijvende in politiebureau te Amsterdam,
raadsman mr. H.F.J. van Pelt,
eiser,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door mr. H. Hanoeman,
ambtenaar bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
Procesverloop
Op 17 november 2001 is eiser aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit (artikel 350 Wetboek van Strafrecht). Na strafrechtelijke invrijheidsstellling is eiser direct met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Verweerder heeft op 20 november 2001 de rechtbank in kennis gesteld van het besluit tot het opleggen van de maatregel van bewaring. Eiser wordt daardoor geacht beroep tegen dat besluit te hebben ingesteld (artikel 94, eerste lid, Vw 2000).
Het beroep is behandeld ter zitting van dinsdag 27 november 2001. Eisers raadsman is daarbij verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Vanwege aanvoerproblemen heeft eiser niet ter zitting kunnen verschijnen.
Standpunten
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren en de opheffing van de bewaring te bevelen.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren.
Overwegingen
Beoordeeld dient te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is.
Ingevolge artikel 94, tweede lid, Vw 2000 vindt de zitting uiterlijk op de zevende dag na ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving plaats. De rechtbank roept de vreemdeling op om in persoon dan wel in persoon bij raadsman te verschijnen teneinde te worden gehoord.
Aangezien de kennisgeving dateert van 20 november 2001 dient eiser -gelet op het bepaalde in artikel 94, tweede lid, Vw 2000, zoals hierboven weergegeven- uiterlijk op 27 november 2001 te worden gehoord.
Ter zitting is gebleken dat de transportdienst eiser wel nog op die dag, 27 november 2001, vanuit het politiebureau te Amsterdam naar de locatie van de rechtbank te Zwolle zou kunnen vervoeren, maar dat transport terug naar het politiebureau te Amsterdam op 27 november 2001 niet meer mogelijk zou zijn, terwijl detentie in een politiebureau dan wel Huis van Bewaring elders ook niet meer zou kunnen worden gerealiseerd. Met inachtneming van deze omstandigheid heeft de rechtbank ter zitting geconstateerd dat van een deugdelijk transport op 27 november 2001 geen sprake kon zijn. Eiser kon derhalve niet conform het bepaalde in artikel 94, tweede lid, Vw 2000 worden gehoord.
In navolging van de reeds onder de Vw van 13 januari 1965 gevormde jurisprudentie omtrent het horen van de vreemdeling ter zitting, welke jurisprudentie naar het oordeel van de rechtbank onverkort haar gelding behoudt, overweegt de rechtbank als volgt.
Voorop staat dat een vreemdeling persoonlijk in de gelegenheid moet worden gesteld om ter ondersteuning van zijn beroep tot opheffing van de vrijheidsbenemende maatregel het woord te voeren. Het recht van degene die van zijn vrijheid is beroofd (anders dan door rechterlijk bevel) om te worden gehoord is in artikel 15, tweede lid, van de Grondwet vastgelegd.
Het voorgaande brengt met zich dat de bewaring van een vreemdeling die niet uiterlijk op de in artikel 94, tweede lid, Vw genoemde dag in staat is gesteld gehoord te worden, in beginsel onrechtmatig moet worden geacht en dientengevolge moet worden opgeheven.
In het onderhavige geval ziet de rechtbank geen reden om anders te oordelen. Ter zitting is gebleken dat de oorzaak van het niet aanvoeren is gelegen in het feit dat eiser bij het op de transportorder vermelde politiebureau te Hoofddorp niet bekend was en gedetineerd bleek te zijn in het politiebureau in de Marnixstraat te Amsterdam. De rechtbank is van oordeel dat niet gesproken kan worden van een situatie van overmacht.
Overigens heeft noch het politiebureau te Hoofddorp noch de transportdienst naar aanleiding van de bevinding dat eiser niet op het politiebureau te Hoofddorp verbleef ook maar enige actie ondernomen.
Nu het horen niet op 27 november 2001 heeft kunnen plaatsvinden, is voortzetting van de bewaring niet rechtmatig.
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient de bewaring te worden opgeheven.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 710,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries als griffier op 27 november 2001.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: