ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7789

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/22018
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Vreemdelingenwet 2000 op asielaanvraag en verblijfsvergunningen

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiser, die op 6 maart 2000 is ingediend. Bij beschikking van 25 april 2001 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, op basis van artikel 29, eerste lid, onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser is van mening dat hij recht heeft op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, omdat zijn aanvraag vóór de inwerkingtreding van de Vw 2000 is ingediend. De rechtbank dient te beoordelen of de nieuwe wetgeving van toepassing is op zijn aanvraag en of hij recht heeft op de gevraagde verblijfsvergunning.

De rechtbank overweegt dat, hoewel de aanvraag is ingediend onder de oude Vreemdelingenwet, de nieuwe Vw 2000 op 1 april 2001 in werking is getreden en de oude wet is ingetrokken. De rechtbank stelt vast dat de nieuwe wettelijke bepalingen in beginsel onmiddellijke werking hebben, tenzij er specifieke overgangsrechtelijke bepalingen zijn. Artikel 117, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat aanvragen die voor de inwerkingtreding zijn ingediend, worden behandeld volgens de nieuwe wetgeving. Dit betekent dat de aanvraag van eiser moet worden beoordeeld op basis van de materiële bepalingen van de Vw 2000.

Eiser stelt dat hij recht heeft op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, omdat hij voldoet aan de voorwaarden van de oude wet. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 34 van de Vw 2000, die vereist dat de vreemdeling gedurende drie achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad. De rechtbank concludeert dat er geen gronden zijn voor het toekennen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en dat het beroep van eiser ongegrond is. De rechtbank wijst erop dat de bescherming die eiser geniet onder de Vw 2000 niet verschilt van die onder de oude wet, en dat de intrekking van de vluchtelingenstatus in het verleden niet vaak voorkwam.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er zijn geen gronden voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/22018 ONBTDN GR
UITSPRAAK €
inzake: A
geboren op [...] 1962,
verblijvende te B
van Witrussische nationaliteit,
IND dossiernummer 0003.05.2003,
gemachtigde: mr. J. van Veelen-de Hoop, advocaat te Poortugaal,
eiser,
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen, advocaat te 's-Gravenhage,
verweerder,
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 6 maart 2000 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij beschikking van 25 april 2001 heeft verweerder de aanvraag ingewilligd en eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet (Vw 2000), met ingang van 6 maart 2000, en geldig tot 6 maart 2003.
1.2 Bij beroepschrift van 23 mei 2001 heeft eiser beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het beroep is ter zitting van 25 september 2001 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 TOETSINGSKADER
2.1 Op 1 april 2001 is Vw 2000 in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken.
De rechtbank dient te beoordelen of eiser, na inwerkingtreding van Vw 2000, belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
3 STANDPUNTEN
3.1 Eiser stelt zich op het volgende standpunt.
Zowel volgens de oude Vreemdelingenwet als volgens Vw 2000 wordt een verblijfstitel in beginsel verleend met ingang van de dag van de aanvraag.
Op grond van artikel 117, lid 2, Vw 2000 blijft op aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van Vw 2000 het oude recht van toepassing.
Eiser meent daarom dat hij met ingang van 6 maart 2000 aanspraak kan maken op toelating als vluchteling, zodat hij ingevolge artikel 115, lid 7, Vw 2000 in het bezit zou moeten worden gesteld van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
Eiser stelt dat het declaratoire karakter van vluchtelingschap als uitgangspunt wordt aanvaard binnen het asielrecht. Het toetsmoment is daarom het moment dat iemand de bescherming van het verdrag inroept en niet het moment waarop op de aanvraag wordt beslist. Eiser is dan ook van mening dat aan hem in strijd met het vertrouwens-, het rechtszekerheids- en het gelijkheidsbeginsel geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is verleend.
Eiser voert bovendien aan dat sprake is van verschillen in de materiële rechtspositie tussen de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Een belangrijk verschil is dat houders van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dienen te beschikken over een tewerkstellingsvergunning, terwijl houders van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd vrije toegang tot de arbeidsmarkt hebben.
Dit kan een extra barrière vormen voor toegang tot de arbeidsmarkt. Ook is mogelijk sprake van strijd met artikel 17 Vluchtelingenverdrag.
3.2 Verweerders standpunt luidt als volgt.
In artikel 117, eerste lid, Vw 2000 is bepaald dat een op het tijdstip van inwerkingtreding van Vw 2000 in behandeling zijnde aanvraag wordt aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in deze wet. De aanvragen worden derhalve materieel beheerst door het nieuwe recht en kunnen na 1 april 2001 slechts leiden tot verlening van een titel als bedoeld in artikel 28 of 14 Vw 2000. Hetgeen in het tweede lid van genoemd artikel is bepaald doet hier niet aan af, nu hier slechts is geregeld dat de oude procedurele regels van toepassing blijven op aanvragen van voor 1 april 2001. De stelling van eiser, dat in strijd met het vertrouwens-, rechtszekerheids- dan wel het gelijkheidsbeginsel zou zijn gehandeld, is op geen enkele wijze onderbouwd, zodat deze stelling zonder meer kan worden gepasseerd. Overigens zou toetsen van het wettelijk overgangsrecht aan deze beginselen erop neerkomen dat het in artikel 120 Grondwet neergelegde toetsingsverbod wordt genegeerd.
Artikel 44, tweede lid, Vw 2000 bepaalt dat een verblijfsvergunning wordt verleend met ingang van de datum waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet maar niet eerder dan de datum waarop hij de aanvraag heeft ingediend.
Nu in het overgangsrecht geen afwijkende bepaling is opgenomen, heeft toepassing van dat artikel tot gevolg dat de ingangsdatum van de ingevolge Vw 2000 te verlenen verblijfsvergunning ook voor 1 april 2001 gelegen kan zijn.
Vw 2000, en met name artikel 115 Vw 2000, biedt geen grondslag voor de verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, indien de vreemdeling ten tijde van de inwerkingtreding niet beschikte over een titel die van rechtswege zou moeten worden aangemerkt als een dergelijke vergunning en ook niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 34 Vw 2000.
Het overgangsrecht kan tot gevolg hebben dat bepaalde vreemdelingen een gunstiger positie mislopen. Zij komen echter in beginsel niet in een slechtere positie dan de vreemdeling die na 1 april 2001 een aanvraag om toelating doet. Mede gegeven het feit dat de ingangsdatum van een verblijfsvergunning voor 1 april 2001 gelegen kan zijn, is de wijze waarop de wetgever overgangsrechtelijk de knoop heeft doorgehakt begrijpelijk en aanvaardbaar.
3.3 De rechtbank oordeelt als volgt.
Op grond van artikel 34 Vw 2000 kan een vergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw 2000 worden verleend, indien de vreemdeling direct voorafgaande aan de aanvraag gedurende drie achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder c, Vw 2000.
Daarnaast wordt op grond van de overgangsrechtelijke bepaling van artikel 115, eerste lid, Vw 2000, in verbinding met het zevende lid, een op het tijdstip van de inwerkingtreding van Vw 2000 geldige toelating als vluchteling van rechtswege aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw 2000.
Buiten het bepaalde in deze twee artikelen, voorziet Vw 2000 niet in verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
Aan de voorwaarde van artikel 34 Vw 2000 voldoet eiser onmiskenbaar niet.
Eiser komt evenmin in aanmerking voor toepassing van artikel 115 Vw 2000, omdat eiser op het moment van inwerkingtreding nog niet was toegelaten als vluchteling.
Eisers stelling dat op zijn aanvraag primair de bepalingen van de Vreemdelingenwet van toepassing zijn, deelt de rechtbank niet.
Voor zover niet op grond van overgangsrecht voor een ander regime is gekozen hebben nieuwe wettelijke bepalingen in beginsel onmiddellijke werking. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat, gelet op het bepaalde in artikel 117, eerste lid, jº artikel 44, tweede lid, Vw 2000, op eisers aanvraag moet worden beslist met inachtneming van de materiële bepalingen van Vw 2000. Daarbij komt dat de Vreemdelingenwet is ingetrokken, zodat geen verblijfsvergunningen ingevolge die wet meer kunnen worden verleend, terwijl artikel 117 Vw 2000 juist de mogelijkheid biedt om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van die wet te verlenen, ook met ingang van een datum gelegen vóór de inwerkingtreding van die wet.
Het declaratoire karakter van de erkenning als vluchteling wordt niet aangetast door Vw 2000, terwijl ook overigens het bepaalde in het Vluchtelingenverdrag niet aan toepassing van Vw 2000 in de weg staat.
De rechtbank stelt voorts vast dat de bescherming die eiser door de toekenning van de verblijfsvergunning op grond van artikel 29 onder a Vw 2000 geniet, niet verschilt van de bescherming geboden aan de toegelaten vluchteling onder de Vreemdelingenwet, nu niet gebleken is dat voor intrekking van de vergunning andere gronden gelden dan voor intrekking van de vluchtelingenstatus. Dat intrekking van de vluchtelingenstatus door verbetering van de situatie in het land van herkomst in het verleden vrijwel niet voorkwam, doet aan de mogelijkheid daartoe niet af.
De rechtbank stelt vast dat nu eiser is aangemerkt als verdragsvluchteling volledig tegemoet is gekomen aan eisers aanvraag, met daarin begrepen zijn materiële rechtspositie. Voor zover al sprake zou zijn van een nadeliger positie ten aanzien van de toegang tot de arbeidsmarkt, kan dit niet tot verlening van een andere verblijfstitel leiden.
Nu de wettelijke bepalingen duidelijk zijn kan eiser niet met een beroep op het vertrouwensbeginsel, rechtszekerheidsbeginsel of gelijkheidsbeginsel het bestreden besluit aantasten.
3.4 Er zijn geen gronden op basis waarvan eiser aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Het beroep is dan ook ongegrond.
3.5 Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
4 BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman als voorzitter en mrs.
G. Blomsma en J.F.M.J. Bouwman, rechters, en in het openbaar uitgesproken door mr. W.P.M. Elderman in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar als griffier op
--------------
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van de uitspraak hoger beroep instellen op de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.