ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7789
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- W.P.M. Elderman
- G. Blomsma
- J.F.M.J. Bouwman
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de Vreemdelingenwet 2000 op asielaanvraag en verblijfsvergunningen
In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiser, die op 6 maart 2000 is ingediend. Bij beschikking van 25 april 2001 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, op basis van artikel 29, eerste lid, onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser is van mening dat hij recht heeft op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, omdat zijn aanvraag vóór de inwerkingtreding van de Vw 2000 is ingediend. De rechtbank dient te beoordelen of de nieuwe wetgeving van toepassing is op zijn aanvraag en of hij recht heeft op de gevraagde verblijfsvergunning.
De rechtbank overweegt dat, hoewel de aanvraag is ingediend onder de oude Vreemdelingenwet, de nieuwe Vw 2000 op 1 april 2001 in werking is getreden en de oude wet is ingetrokken. De rechtbank stelt vast dat de nieuwe wettelijke bepalingen in beginsel onmiddellijke werking hebben, tenzij er specifieke overgangsrechtelijke bepalingen zijn. Artikel 117, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat aanvragen die voor de inwerkingtreding zijn ingediend, worden behandeld volgens de nieuwe wetgeving. Dit betekent dat de aanvraag van eiser moet worden beoordeeld op basis van de materiële bepalingen van de Vw 2000.
Eiser stelt dat hij recht heeft op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, omdat hij voldoet aan de voorwaarden van de oude wet. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 34 van de Vw 2000, die vereist dat de vreemdeling gedurende drie achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad. De rechtbank concludeert dat er geen gronden zijn voor het toekennen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en dat het beroep van eiser ongegrond is. De rechtbank wijst erop dat de bescherming die eiser geniet onder de Vw 2000 niet verschilt van die onder de oude wet, en dat de intrekking van de vluchtelingenstatus in het verleden niet vaak voorkwam.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er zijn geen gronden voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State.