ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 00/68683 OVERIO GR en Awb 00/68684 OVERIO GR
inzake: A
geboren op [...] 1970,
en
B
geboren op [...] 1964,
verblijvende te C,
van Macedonische nationaliteit,
IND dossiernummer 9403.02.0122,
eisers,
gemachtigde: mr. L. Louwerse, advocaat te Utrecht;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A.G.J. van Ouwerkerk, ambtenaar ten departemente.
1.1 Eisers zijn op 2 februari 1994 Nederland binnengekomen. Op 2 maart 1994 hebben zij aanvragen gedaan om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf. Op 21 september 1994 is bij de Bondsrepubliek Duitsland een verzoek tot overname gedaan. Dit verzoek is op 23 december 1994 gehonoreerd. In verband hiermee zijn de aanvragen van eisers bij beschikking van 25 januari 1995 niet ingewilligd. Tegen deze beschikking hebben eisers op 14 februari 1995 een bezwaarschrift ingediend. Tevens hebben zij de president van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 25 oktober 1996 heeft de president van voornoemde rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Op 15 januari 1997 heeft eiseres verzocht om een vergunning tot verblijf met als doel verblijf voor de duur van haar medische behandeling. Op diezelfde datum heeft eiser verzocht om een vergunning tot verblijf met als doel verblijf bij eiseres voor de duur van haar medische behandeling.
Bij beschikking van 4 augustus 1997 is het bezwaarschrift van 14 februari 1995 ongegrond verklaard en de aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf van 15 januari 1997 afgewezen. Tegen deze beschikking, voor zover daarin de aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf werd afgewezen, hebben eisers op 15 augustus 1997 een bezwaarschrift ingediend. Tegen de beschikking van 4 augustus 1997, voor zover daarin het bezwaarschrift van 14 februari 1995 ongegrond is verklaard, hebben eisers op 21 augustus 1997 een beroepschrift ingediend bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. Op 29 augustus 1997 hebben eisers de president van voornoemde rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 31 oktober 1997 is dit verzoek afgewezen. Tevens heeft de president het beroep en het bezwaar ongegrond verklaard
1.2 Op 3 november 1997 hebben eisers voor de tweede maal aanvragen om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikkingen van 16 augustus 1999, uitgereikt op 25 augustus 1999, heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd.
1.3 Eisers hebben daartegen bij brief van 31 augustus 1999 bezwaar gemaakt. Bij beschikkingen van 17 oktober 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4 Bij beroepschrift van 30 oktober 2000 hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikkingen.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eisers gezonden en hen in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van de beroepen heeft gevoegd plaatsgevonden ter zitting van 4 oktober 2001. Eisers zijn daarbij verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikkingen toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
2.2 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag) kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
2.3 Eisers hebben ter ondersteuning van hun aanvragen naar voren gebracht dat zij Macedonië hebben verlaten omdat zij als Roma gediscrimineerd werden. Zij verwachten dat hen dezelfde problemen wacht als zij terugkeren naar Macedonië. Voorts heeft eiseres verklaard dat zij psychische problemen heeft, onder andere veroorzaakt door het feit dat zij geen kinderen kan krijgen. Zij is onder behandeling van een psychiater.
2.4 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat er geen enkel vermoeden bestaat dat eisers gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging in de zin van het Verdrag. De door eisers gestelde discriminatoire bejegening door andere bevolkingsgroepen in Macedonië leidt niet tot de conclusie dat zij als vluchteling dienen te worden aangemerkt. Hoewel niet uitgesloten is dat Roma in Macedonië in een voorkomend geval discriminatie te duchten hebben, kan uit de door eisers afgelegde verklaringen niet worden afgeleid dat de ondervonden discriminatie zodanig is dat hun leven onhoudbaar is geworden. Eisers komen niet in aanmerking voor een vergunning tot verblijf om klemmende redenen van humanitaire aard. Niet gebleken is dat de gestelde psychische problemen van eiseres en haar medische toestand zich tegen uitzetting naar Macedonië verzetten. Uit informatie van het Bureau Medische Advisering van 6 maart 2000 is gebleken dat de behandeling van de psychische klachten van eiseres, met de daarbij behorende specifieke behandelmethoden ook in Macedonië kunnen plaatsvinden, onder andere in het universiteitsziekenhuis te Skopje. Dat toegang tot deze psychische zorg wegens de Roma afkomst van eiseres niet zeker is, leidt in de visie van verweerder niet tot een ander oordeel. De enkele stelling dat Roma in Macedonië in een problematische positie verkeren en de daaraan verbonden conclusie dat het voor hen wellicht moeilijker is om een behandeling te krijgen, is algemeen slechts op vermoedens gebaseerd. Niet gebleken is van concrete feiten en omstandigheden op basis waarvan zou behoren te worden aangenomen dat er voor eiseres in voorkomend geval daadwerkelijk geen psychische behandeling mogelijk is in haar land van herkomst.
Uit genoemd rapport van het Bureau Medische Advisering van 6 maart 2000 blijkt voorts dat de medisch adviseur niet over voldoende informatie beschikte over de mogelijkheid van een IVF behandeling in Macedonië. Verweerder heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat een in eigen land mogelijk onvervulbare kinderwens voor de Nederlandse samenleving niet de verplichting met zich meebrengt om dit eiseres hier te lande toe te staan.
2.5 Eisers stellen zich op het standpunt dat zij in aanmerking dienen te komen voor toelating als vluchteling dan wel verlening van een vergunning tot verblijf om klemmende redenen van humanitaire aard. Indien aan eiseres geen vergunning tot verblijf wordt verleend kan zij haar IVF behandeling niet afmaken. Een dergelijke behandeling is niet beschikbaar in het land van herkomst. Eisers vinden het onbegrijpelijk dat in de bestreden beschikking wordt overwogen dat een behandeling voor de psychische problematiek in het land van herkomst zou kunnen plaatsvinden. Zij hebben in dit kader gewezen op brieven van de voorzitter van de landelijke Roma stichting „Roma Emancipatie“ en van de stichting Oost Europa zending. Eiseres betwijfelt of zij gezien haar Roma afkomst een psychische behandeling kan krijgen in het land van herkomst.
Voort hebben eisers gesteld dat de problemen die eiseres in Macedonië heeft ondervonden een psychische blokkade vormen die aan een succesvolle behandeling aldaar in de weg staat. Eisers hebben in dit verband gewezen op het rapport van D. Olthoff, psychotraumatherapeut, van 18 april 2001, waarin is gesteld dat eiseres een Post traumatisch Stress Syndroom heeft als gevolg van hetgeen zij heeft ondergaan in Macedonië. Daar is zij in 1992 gedurende 24 uur door de politie vastgehouden. Bij een poging tot verkrachting is de knieschijf van eiseres gebroken. Eiseres is door deze gebeurtenissen getraumatiseerd. Behandeling kan niet in het land van herkomst worden gedaan, nu daar de traumata zijn ontstaan.
2.6 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Macedonië zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot eisers persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
2.7 De rechtbank oordeelt als volgt.
Niet gebleken is dat eisers politieke activiteiten hebben verricht op grond waarvan zij in de negatieve belangstelling staan van de Macedonische autoriteiten. Dat eisers door de bevolking in Macedonië achtergesteld worden vanwege hun Roma-afkomst leidt evenmin tot de conclusie dat zij als vluchteling moeten worden aangemerkt. Hoewel niet uitgesloten is dat eisers als Roma in Macedonië in voorkomend geval discriminatie te duchten hebben, kan uit de door hen afgelegde verklaringen niet worden afgeleid dat de discriminatoire bejegeningen zodanig zijn dat hun leven onhoudbaar is geworden.
2.8 Op grond van artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
2.9 Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.7 is overwogen, is niet aannemelijk dat eisers bij gedwongen verwijdering naar Macedonië een reëel risico lopen te worden blootgesteld aan een behandeling waartegen artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bescherming beoogt te bieden, zodat eisers aan die bepaling geen aanspraak op verlening van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen kunnen ontlenen.
2.10 Evenmin is aannemelijk dat sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die eisers aanspraak geven op verlening van een vergunning tot verblijf.
Met betrekking tot het standpunt van eisers dat zij in aanmerking dienen te komen voor een verblijfsvergunning vanwege de psychische klachten van eiseres, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de nota van het Bureau Medisch Adviseur van 6 maart 2000 blijkt dat behandeling van de psychische problemen van eiseres mogelijk is in Macedonië. Niet gebleken is dat eiseres daar vanwege haar Roma-afkomst niet voor in aanmerking zou komen. De brieven van de voorzitter van de landelijke Roma stichting Roma Emancipatie van 19 januari 2000 en van de stichting Oost Europa zending werpen naar het oordeel van de rechtbank geen ander licht op de zaak. Anders dan in voornoemde brief is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat er voor eiseres geen medische behandeling mogelijk is.
Voorts blijkt uit het rapport van het Bureau Medisch Adviseur dat er onvoldoende gegevens voorhanden zijn over de mogelijkheid van een IVF behandeling in Macedonië. De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat een in eigen land onvervulbare kinderwens –die mogelijk door een behandeling in Nederland wel vervuld zou kunnen worden- niet een zodanige omstandigheid is dat dit eisers aanspraak zou geven op verlening van een vergunning tot verblijf. Dat het hebben van kinderen voor eisers, gezien hun Roma afkomst, van groot belang is, zoals ter zitting is benadrukt, maakt dit niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres op het traumata-beleid niet kan slagen. Zij heeft niet aangetoond dat haar psychische problemen verband houden met problemen die zij heeft ondervonden in het land van herkomst.
Hierbij overweegt de rechtbank dat eiseres in het nader gehoor heeft verklaard dat haar problemen vooral te maken hebben met haar Roma afkomst en haar in Macedonië onvervulbare kinderwens. Eerst in de nota van de psychotraumatherapeut D. Olthoff van 18 april 2001, wordt aangegeven dat zij in 1992 in Macedonië gedurende één dag door de politie is vastgehouden en dat toen bij een poging tot verkrachting haar knieschijf gebroken is, als gevolg waarvan eiseres getraumatiseerd is. De rechtbank is evenwel van oordeel dat aan dit rapport niet die betekenis toekomt die eisers bepleiten. Daartoe wordt overwogen dat, voor zover al kan worden uitgegaan van de deskundigheid van genoemde psychotraumatherapeut D. Olthoff en diens bevoegdheid tot het stellen van de diagnose Post Traumatisch Stress Syndroom, in het rapport niet is aangegeven op basis van welke gegevens het tot stand is gekomen en het rapport geen weergave van de onderzoeksmethodiek bevat.
De rechtbank stelt vast dat eiseres de gestelde gebeurtenissen niet eerder heeft genoemd. Voor de knieklachten die zij ondervindt, heeft zij bij haar eerste aanvraag om toelating in 1994 een heel andere verklaring gegeven dan nu en daarenboven heeft zij destijds verklaard dat de knieschijf al in 1986 was gebroken. Een en ander wekt bij de rechtbank bevreemding. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat eiseres al eerder is behandeld en gediagnosticeerd door het Riagg en een zenuwarts. Eiseres heeft ook toen geen melding gemaakt van de gebeurtenissen die in Macedonië zouden hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen afdoende verklaring gegeven waarom eiseres de gebeurtenissen niet eerder heeft genoemd. Ook uit het rapport van genoemde D. Olthoff, wat daar ook van zij, blijkt niet dat de stoornis van eiseres van dien aard is dat zij de gebeurtenissen niet eerder naar voren had kunnen brengen.
2.11 Gezien het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen weigeren eisers een vergunning tot verblijf zonder beperkingen te verlenen.
2.12 De beroepen zijn derhalve ongegrond.
2.13 Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F.L.M. Heine als griffier op 31 oktober 2001.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open (artikel 33e Vw).
Afschrift verzonden: 21 november 2001