2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Daartoe voert verweerder het volgende aan.
Verzoekster heeft geen reden om te vrezen voor vervolging van de zijde van de autoriteiten. Uit de verklaringen van verzoekster is gebleken dat zij nooit problemen heeft ondervonden van de zijde van de autoriteiten noch dat zij deze vreest. Verzoekster heeft, middels gebruikmaking van een op haar naam gesteld geldig nationaal paspoort en een uitreistoestemming, haar land van herkomst via de luchthaven van Kinshasa gecontroleerd en probleemloos kunnen verlaten.
Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar echtgenoot lid is van de CPP en activiteiten voor deze partij heeft verricht. Zij heeft niet kunnen vertellen welke activiteiten hij heeft verricht of welke problemen hij heeft ondervonden van deze partij. Evenmin heeft zij kunnen aangeven waarom en door wie haar echtgenoot zou zijn aangehouden of waar hij zou hebben vastgezeten. Dat verzoekster aanvoert dat zij zich niet heeft bemoeid met de inhoud van de activiteiten van haar man, leidt niet tot een andere conclusie, nu hiermee geen verschoonbare reden is gegeven voor de omstandigheid dat zij zo goed als niets heeft kunnen vertellen over de gestelde activiteiten van haar echtgenoot.
Uit de verklaringen van verzoekster is weliswaar af te leiden dat zij een aantal malen is benaderd door leden van de CPP na vertrek van haar echtgenoot, maar niet dat zij deswege ooit noemenswaardige problemen heeft ondervonden. Bovendien heeft zij hierin geen aanleiding gezien om direct haar woning te verlaten. Sedert juni 2001 heeft zij geen problemen meer ondervonden tot aan haar vertrek in september 2001.
Zij had zich aan de gestelde problemen met de CPP in Kinshasa kunnen onttrekken door zich elders in haar land te vestigen.
De stelling dat verzoekster de AC-procedure niet goed zou hebben begrepen is niet aannemelijk gemaakt. Verzoekster is zowel bij het eerste als bij het nader gehoor uitgebreid geïnformeerd.
Nader onderzoek naar het relaas van de echtgenoot van verzoeker kan achterwege blijven. Hierbij wordt verwezen naar de volstrekt onaannemelijkheid van het asielrelaas van verzoekster alsmede dat niet aannemelijk is gemaakt dat de negatieve aandacht van de autoriteiten in het land van herkomst vanwege de gestelde activiteiten van haar echtgenoot op haar persoon is gericht.
Hetgeen over de onaannemelijk van haar asielrelaas is opgemerkt strekt zich tevens uit over de gestelde omstandigheid dat verzoekster in december 2000 het slachtoffer zou zijn geworden van een bedreiging met verkrachting. Indien van de aannemelijkheid moet worden uitgegaan, dan zijn de verklaringen van verzoekster in deze niet van dien aard dat van haar als gevolg van traumatische ervaringen in redelijkheid niet kan worden verwacht terug te keren naar haar land van herkomst. Ook naar aanleiding van deze gebeurtenis heeft zij niet direct haar land verlaten.
De stelling dat deze zaak niet in de AC-procedure kan worden afgedaan omdat verzoekster een alleenstaande vrouw zou zijn en bij terugkeer naar de DRC een verhoogd risico voor vervolging zou hebben, leidt niet tot een ander oordeel, nu gebleken is dat verzoekster niet als alleenstaande vrouw kan worden aangemerkt.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat verzoekster als alleenstaande vrouw moet worden aangemerkt. De betreffende passage in het besluit hierover had niet mogen worden opgenomen. Dit verandert het standpunt van verweerder echter niet. Het standpunt van de UNHCR over terugkeer van alleenstaande vrouwen met kinderen naar de DRC, zoals is opgenomen in het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken, wordt niet gedeeld door verweerder. Hierbij is van belang dat dit het standpunt van de UNHCR-afdeling in Duitsland is, en niet van de UNHCR in Genève.
De passage over het vestigingsalternatief had ook niet in het besluit mogen worden opgenomen. Het rijmt immers niet met het feit dat verzoekster een alleenstaande vrouw is en de UNHCR in de betreffende passage aanraadt alleenstaande vrouwen alleen naar Kinshasa te laten terugkeren.
Dit leidt echter niet tot een andere conclusie, nu, zoals eerder vermeld, verweerder niet achter deze passage staat. Verzoekster reisde met haar paspoort. Het is niet onverantwoord om verzoekster te laten terugkeren naar de DRC.
Voorts heeft verweerder desgevraagd verklaard dat slechts onder zeer bijzondere omstandigheden het ene land aan het andere land kan vragen om een asielaanvraag over te nemen. Dat de echtgenoot in België een asielaanvraag heeft ingediend en verzoekster in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend is geen bijzondere reden. Er is dan ook geen overleg geweest hierover tussen Nederland en België.