ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7601

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/50097
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling na politiebetreding van een woning

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 16 oktober 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van bewaring van een vreemdeling, A, die van Pakistaanse afkomst is. De vreemdeling was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft onderzocht of de politieambtenaren rechtmatig de woning van de vreemdeling hebben betreden en of de staandehouding van de vreemdeling rechtmatig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de politieambtenaren op 1 oktober 2001 met toestemming van een bewoner de woning zijn binnengetreden om persoonlijke bezittingen op te halen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake was van onrechtmatige betreding, aangezien de bewoner toestemming had gegeven en de politieambtenaren het doel van hun komst kenbaar hebben gemaakt. De vreemdeling verklaarde ten overstaan van de wijkagent dat hij illegaal in Nederland verbleef, wat de politieambtenaren de bevoegdheid gaf om hem staande te houden ter vaststelling van zijn identiteit en verblijfsrechtelijke positie. De rechtbank concludeert dat de bewaring van de vreemdeling rechtmatig was, omdat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen gronden waren voor het toekennen van schadevergoeding en dat er geen proceskosten aan de andere partij moesten worden opgelegd.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr: AWB 01/50097 VRWET
Inzake: A, crv nummer [crv nummer], thans verblijvende in het Buro van Politie te Haarlem, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. E.M. van de Sande Bakhuijzen, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. D. Grip, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1969 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben.
2. Op 2 oktober 2001 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 93 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) van de vreemdeling ontvangen. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 1 oktober 2001 waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig R.D. Gajadhar-Mahabier, tolk in de Punjabi taal.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. De gemachtigde van de vreemdeling heeft ter zitting met betrekking tot de staandehouding aangevoerd dat de politie-ambtenaren onder een valse dekmantel, namelijk het ophalen van koffers van twee eerder aangehouden illegale Pakistaanse vreemdelingen, de woning [...] [huisnummer] te B zijn binnengetreden. De politie-ambtenaren waren echter door de twee eerder genoemde Pakistaanse vreemdelingen op de hoogte gebracht van het feit dat zich in de woning nog meer illegale Pakistanen zouden bevinden. Het doel van het binnentreden was dan ook naar de mening van de gemachtigde niet het ophalen van de koffers, doch het aanhouden van onder meer de vreemdeling in dit geding. Het vorenstaande dient ertoe te leiden dat de staandehouding en de inbewaringstelling onrechtmatig moeten worden geacht.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal ingevolge artikel 50, eerste lid Vw2000, blijkt dat de politie-ambtenaren van twee eerder door hen aangehouden Pakistaanse vreemdelingen hadden vernomen dat zich in de woning aan de [...] [huisnummer] te B nog meer illegale Pakistanen zouden bevinden. De politie-ambtenaren zijn vervolgens op 1 oktober 2001 met toestemming van de twee eerdere genoemde Pakistaanse vreemdelingen naar de betreffende woning gegaan om hun koffers op te halen. De Pakistaanse vreemdelingen hadden daarvoor de sleutel van de woning afgegeven. Op aanbellen van de politie-ambtenaren opende een bewoner van de woning de deur. De wijkagent [wijkagent], die hierbij aanwezig was, sprak de man aan in de Urdu taal. Nadat wijkagent [wijkagent] het doel van hun komst had medegedeeld zijn de politie-ambtenaren met toestemming van de bewoner de woning binnengetreden, alwaar de vreemdeling aanwezig was. Beide mannen verklaarden ten overstaan van wijkagent [wijkagent] dat zij Pakistanen waren en illegaal in Nederland waren.
5. Op grond van het vorenstaande heeft de rechtbank voldoende inzicht verkregen in de gang van zaken met betrekking tot het binnentreden van de politie-ambtenaren op 1 oktober 2001, in de woning aan de [...] [huisnummer] te B. Daargelaten of dit tot het oordeel kan leiden dat de latere staandehouding op grond van artikel 50, eerste lid, Vw2000 onrechtmatig is, is gesteld noch gebleken dat de woning [...] [huisnummer] tegen de wil van de bewoners is betreden. De politie-ambtenaren zijn immers door een van de bewoners in het bezit gesteld van de voordeursleutel opdat persoonlijke bezittingen konden worden opgehaald. Er bestond daarmee toestemming van een bewoner. De bewoner die vervolgens de deur opende nadat de agenten hadden aangebeld heeft de politie-ambtenaren de toegang niet ontzegd. Gesteld noch gebleken is dat niet is voldaan aan de legitimatieplicht. In het proces-verbaal van staande houding is verslag gedaan van de betreding van de woning. Bij de betreding is het doel van het binnentreden kenbaar gemaakt. Dat in de woning aanwezig zijnde behoefte bestond - naast het ophalen van persoonlijke bezittingen van een bewoner - om vreemdelingentoezicht uit te oefenen maakt de aanwezigheid van de ambtenaren in de woning niet onrechtmatig. Aangezien de vreemdeling ten overstaan van wijkagent [wijkagent] verklaarde van Pakistaanse afkomst te zijn en illegaal in Nederland te verblijven, waren de politie-ambtenaren op grond van artikel 50, eerste lid, Vw2000 bevoegd de vreemdeling staande te houden ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
6. Desgevraagd heeft verweerder zich ter zitting nog op het standpunt gesteld dat de bevoegdheid van de politie-ambtenaren tot het betreden van de woning in dit geval subsidiair (mocht de rechtbank oordelen dat naast de feitelijke afwezigheid van een machtiging er geen toestemming bestond tot het bestreden van de woning) gegeven is met de bevoegdheid neergelegd in artikel 53, eerste lid, Vw2000. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat door de verklaringen van de eerder strafrechtelijk aangehouden twee bewoners van het onderhavige adres een redelijk vermoeden bestond dat aldaar een vreemdeling verbleef die geen rechtmatig verblijf had. Nu echter niet uit een proces-verbaal blijkt dat met die bevoegdheid voor ogen de woning is betreden houdt de rechtbank het erop dat deze bevoegdheid in dit geval niet is gebruikt. Gelet op het vorenstaand overwogene, doet deze vaststelling niet af aan de vorenstaand vastgestelde rechtmatigheid van de staandehouding op grond van artikel 50, eerste lid, Vw2000.
7. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling beschikt niet over een geldige titel tot verblijf, is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, heeft zich aan het vreemdelingentoezicht onttrokken, beschikt niet over voldoende middelen van bestaan en beschikt niet over een vaste woon- of verblijfplaats. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken.
8. De rechtbank concludeert voorts dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Uit de gedingstukken is - ondermeer - gebleken dat de vreemdeling onvoldoende medewerking verleent om de voortgang van het onderzoek ter fine van uitzetting te bespoedigen. De Vreemdelingendienst heeft de vreemdeling op 3 oktober 2001 gehoord teneinde meer gegevens omtrent zijn identiteit en nationaliteit te verkrijgen. De vreemdeling zal spoedig nogmaals worden gehoord door de Vreemdelingendienst. In afwachting van dit gehoor dient de bewaring vooralsnog gehandhaafd te blijven.
9. Met betrekking tot de grief van de gemachtigde van de vreemdeling dat het uitzetten van de vreemdeling naar Pakistan op dit moment niet zonder gevaren is in verband met de Amerikaanse aanvallen in Afghanistan, overweegt de rechtbank dat gesteld noch gebleken is dat de uitzettingen van vreemdelingen naar Pakistan zijn stopgezet. Evenmin staat onomstotelijk vast dat de vreemdeling ook daadwerkelijk uit dat land afkomstig is.
De grief van de gemachtigde van de vreemdeling hieromtrent treft dan ook naar het oordeel van de rechtbank derhalve geen doel.
10. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
11. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
12. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. M.A. Dirks en uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2001, in tegenwoordigheid van S.J.W. Stort, griffier.
afschrift verzonden op: 17 oktober 2001