ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7594

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/45476
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling op basis van openbare orde en uitzettingsrisico

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 26 september 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling, die in bewaring was gesteld op grond van de openbare orde. De vreemdeling was ongewenst verklaard en had zich niet aan de vertrektermijn gehouden. Daarnaast ontbraken identiteitspapieren en had hij geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet rechtmatig in Nederland verbleef, wat de bewaring rechtvaardigde op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.

De vreemdeling voerde aan dat hij nooit ongewenst was verklaard en dat er geen vertrektermijn voor hem gold, aangezien hij een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend. De rechtbank bevestigde dat de vreemdeling inderdaad niet ongewenst was verklaard, maar oordeelde dat dit niet leidde tot opheffing van de bewaring. De rechtbank stelde vast dat vier andere gronden voor de bewaring, waaronder het ontbreken van identiteitspapieren en een vaste woon- of verblijfplaats, wel degelijk van toepassing waren.

De rechtbank concludeerde dat de bewaring op basis van de openbare orde gerechtvaardigd was, ondanks de onjuiste gronden die waren aangevoerd. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat er geen reden was om aan te nemen dat de uitvoering van de bewaring in strijd was met de Vreemdelingenwet 2000 of dat deze niet gerechtvaardigd was. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Vreemdelingenwet en de afweging van belangen in zaken van vrijheidsontneming.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr :AWB 01/45476 VRWET
Inzake :A, crv nummer [crv nummer], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Haarlem, hierna te noemen de vreemdeling,gemachtigde mr. H. Loth, advocaat te Amsterdam,
tegen :de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. H. Hanoeman, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1963 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Op 12 september 2001 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 93 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) van de vreemdeling ontvangen. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van
11 september 2001, waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op
18 september 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig mevrouw H. Kamouni, tolk in de Arabische taal.
Ter zitting is gebleken dat verweerder geen informatie kon verstrekken met betrekking tot de gestelde ongewenstverklaring van de vreemdeling, noch over nadere gegevens beschikte omtrent diens aanvraag om een verblijfs-vergunning in het kader van de zogeheten witte-illegalenregeling.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de bedoelde nadere gegevens aan de rechtbank en aan de gemachtigde van de vreemdeling te doen toekomen.
Na ontvangst van de nadere stukken alsmede de reactie van de gemachtigde van de vreemdeling en nadat partijen toestemming hebben gegeven voor het afdoen van de zaak buiten zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan als hieronder vermeld.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. De vreemdeling is op grond van de openbare orde in bewaring gesteld onder de overweging dat het vermoeden bestaat dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken.
Dit vermoeden is gebaseerd op
-het feit dat de vreemdeling ongewenst verklaard is;
-het feit dat hij zich niet aan de vertrektermijn heeft gehouden;
-het ontbreken van identiteitspapieren;
-het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats;
-het feit dat de vreemdeling zich reeds eerder niet rechtmatig in Nederland bevonden heeft.
Voorts is overwogen dat het een vreemdeling betreft, die geen rechtmatig verblijf heeft, zodat de bewaring - zoals onder 1 reeds vermeld - berust op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
Namens de vreemdeling is onder meer het volgende aangevoerd.
De vreemdeling is nooit ongewenst verklaard. Hij heeft een aanvraag gedaan om een vergunning tot verblijf in het kader van de Tijdelijke regeling witte illegalen, welke is afgewezen. Zijn bezwaar is ongegrond verklaard en hangende zijn beroep tegen dit besluit heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Er geldt dan ook geen vertrektermijn voor hem. Nu het bevel tot bewaring berust op gedeeltelijk onjuiste gronden, dient de bewaring te worden opgeheven.
De rechtbank stelt vast, dat na de schorsing namens verweerder is bevestigd dat de vreemdeling niet ongewenst verklaard is en dat deze stelling is ingetrokken. Dat er een voorlopige voorziening aanhangig is, is ter zitting reeds bevestigd. Er is verzocht de behandeling daarvan naar voren te halen.
Het is vast beleid van verweerder dat een vreemdeling in principe niet wordt uitgezet wanneer hij een voorlopige voorziening vraagt, inhoudende dat hij niet wordt uitgezet totdat de rechtbank op zijn beroep heeft beslist (Vc2000 C4/3.2). Dit leidt er echter niet toe, dat de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft zoals bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h VW2000, doch staat slechts aan uitzetting in de weg.
Verweerder heeft de vreemdeling dus terecht op grond van artikel 59,eerste lid, aanhef en onder a in bewaring gesteld.
De rechtbank is met de gemachtigde van de vreemdeling van oordeel, dat twee van de in de maatregel van bewaring vermelde gronden onjuist zijn. Niet bestreden is echter dat de vreemdeling niet over identiteitspapieren beschikt, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Zoals de rechtbank hiervoor reeds uiteen heeft gezet, verblijft de vreemdeling ook thans niet rechtmatig hier te lande. De rechtbank is van mening dat deze vier in de maatregel van bewaring aangevoerde argumenten de conclusie dat de openbare orde de bewaring vordert, kunnen dragen. Dat er onjuiste gronden zijn vermeld, leidt dus, hoe betreurenswaardig op zichzelf ook, niet tot opheffing van de bewaring.
Ter zitting is nog aan de orde geweest, dat de vreemdeling na het vervallen van het strafrechtelijk belang van het onderzoek aansluitend op grond van artikel 50, "lid 2 of 3" (proces-verbaal van 11 september 2001, 10.21 uur) is opgehouden tot hij in vreemdelingenbewaring is gesteld. De ophouding vond plaats om de tijd te overbruggen tussen het strafrechtelijk voortraject en de inbewaringstelling. De vreemdeling is in de tussentijd niet naar een ander politiebureau vervoerd of gehoord.
Aangezien de identiteit van de vreemdeling op dat moment al vast stond, neemt de rechtbank aan dat de ophouding berustte op artikel 50, derde lid, Vw2000. Naar het oordeel van de rechtbank staat dit artikellid er niet aan in de weg dat gedurende de ophouding geen actie wordt ondernomen en kan de ophouding worden gebruikt om, zoals in casu, de periode te overbruggen tot er iemand beschikbaar is om de vreemdeling in bewaring te stellen.
4. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend te werk gaat. Weliswaar heeft presentatie van de vreemdeling bij de autoriteiten van zijn land van herkomst nog niet plaatsgevonden, doch dit vindt zijn oorzaak in het feit dat nog niet op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist. Er is verzocht het verzoek om voorlopige voorziening snel te behandelen. Er is geen grond om aan te nemen dat presentatie na een mogelijk afwijzende beslissing geen positief resultaat zal hebben en dat na die presentatie geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn zou bestaan.
5. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
6. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
7. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. J. Eisses en uitgesproken in het openbaar op
26 september 2001, in tegenwoordigheid van mr. N. Hobby, griffier.
afschrift verzonden op:
2 oktober 2001