ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7588

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/42200
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking beroep en rechtmatigheid van inbewaringstelling van vreemdelinge

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 25 september 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de inbewaringstelling van een vreemdelinge met Litouwse nationaliteit. De vreemdelinge had eerder een beroep ingesteld tegen haar inbewaringstelling, maar dit beroep werd door haar gemachtigde ingetrokken. De rechtbank stelt vast dat de intrekking van het beroep ondubbelzinnig was en dat zij daardoor niet meer kon oordelen over de rechtmatigheid van de maatregel van inbewaringstelling. De rechtbank benadrukt dat de rechtszekerheid vereist dat de verweerder erop kan vertrouwen dat de maatregel niet meer in rechte kan worden aangetast.

De rechtbank behandelt vervolgens de vraag of de voortzetting van de bewaring rechtmatig is. De gemachtigde van de vreemdelinge heeft ter zitting schriftelijk beroep ingesteld, nadat zij zich bewust was geworden van de intrekking van het eerdere beroep. De rechtbank oordeelt dat dit nieuwe beroep moet worden gezien als een vervolgberoep, waarbij alleen de rechtmatigheid van de voortzetting van de bewaring ter toetsing ligt. De rechtbank gaat voorbij aan de argumenten van de gemachtigde met betrekking tot strafrechtelijke aanhoudingen en de mogelijkheid van de vreemdelinge om aangifte te doen wegens vrouwenhandel, omdat deze niet relevant zijn voor de huidige procedure.

De rechtbank concludeert dat er voldoende zicht is op uitzetting van de vreemdelinge en dat de verweerder met voldoende voortvarendheid aan de uitzetting werkt. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen hoger beroep toegestaan. De uitspraak is gedaan door mr. J. Eisses en uitgesproken in het openbaar, met mr. N. Hobby als griffier.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/42200 VRWET
Inzake : A, crv nummer [crv nummer], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Zwolle, hierna te noemen de vreemdelinge,gemachtigde mr. C.L. Koets-Bolhuis, advocaat te Den Haag,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. H. Hanoeman, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdelinge heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1981 en de Litouwse nationaliteit te hebben.
2. Op 23 augustus 2001 is de vreemdelinge in bewaring gesteld. Op 27 augustus 2001 is daarvan kennisgegeven aan de rechtbank. Op 3 september 2001 heeft de toenmalige gemachtigde van de vreemdelinge per fax medegedeeld dat zijn cliënte inmiddels was uitgezet en dat hij het beroep daarom introk. Op diezelfde datum vond echter de zitting plaats, waarop de vreemdelinge in persoon is verschenen. Bij uitspraak van 4 september 2001 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en onder de overweging dat de intrekking op een kennelijke vergissing berust, (onder meer) de gemachtigde van de vreemdeling de mogelijkheid geboden de intrekking van zijn beroep ongedaan te maken en het beroep uiterlijk op 6 september 2001 alsnog te motiveren.
Op 6 september 2001 heeft de gemachtigde per fax laten weten dat "het door hem ingetrokken beroep gehandhaafd blijft".
Gezien de onduidelijke formulering is door de rechtbank om een toelichting verzocht, waarna de gemachtigde bij fax van 10 september 2001 heeft laten weten dat het beroep ingetrokken is en blijft.
Het beroep is op de zitting van 18 september 2001 opnieuw geagendeerd en aan de vreemdelinge is haar huidige gemachtigde toegevoegd. Deze heeft ter zitting schriftelijk beroep ingesteld.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank stelt voorop, dat het beroep dat de vreemdelinge door middel van de kennisgeving op grond van artikel 94, eerste lid, Vw geacht wordt te hebben ingesteld ondubbelzinnig is ingetrokken. Daarmee is de rechtbank welbewust afgehouden van het doen van een uitspraak over de rechtmatigheid van de maatregel van inbewaringstelling. De rechtszekerheid vereist, dat verweerder er in een dergelijk geval op kan vertrouwen dat de totstandkoming van die maatregel (met inbegrip van de gronden daarvoor) niet meer in rechte kan worden aangetast.
In ieder stadium van de bewaring kan door (de gemachtigde van) de vreemdeling beroep worden ingesteld. In de artikelen 94, eerste lid, en 96, eerste lid, Vw is hiermee bijvoorbeeld expliciet rekening gehouden. De huidige gemachtigde van de vreemdelinge heeft ter zitting schriftelijk beroep ingesteld nadat haar duidelijk was geworden dat het vorige beroep was ingetrokken. Hiermee is voldaan aan het vereiste van artikel 6:4, derde lid, Algemene wet bestuursrecht, inhoudende dat het instellen van beroep op een administratieve rechter geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij die rechter.
Het beroep dient naar het oordeel van de rechtbank gezien het intrekken van het eerste beroep te worden aangemerkt als een vervolgberoep. Ter toetsing ligt daarom nog slechts de rechtmatigheid van de voortzetting van de bewaring voor. Aan hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd met betrekking tot de strafrechtelijke staandehouding en aanhouding van de vreemdelinge gaat de rechtbank dan ook voorbij (daargelaten de vraag of zij aan toetsing daarvan zou zijn toegekomen). Ook de vraag of de vreemdelinge in staat is, dan wel had moeten worden, gesteld om aangifte te doen wegens vrouwenhandel had bij de behandeling van het eerste beroep aan de orde kunnen komen.
Ter zitting is overigens gebleken dat de vreemdelinge wel contact heeft gehad met de jeugdzedenpolitie. Desgevraagd heeft zij medegedeeld zich niet met prostitutie te hebben beziggehouden, geen aangifte te willen doen tegen wie dan ook en alleen maar naar huis te willen. Tijdens een verhoor op 27 augustus 2001 heeft zij gesteld dat haar ware naam B is en dat zij afkomstig is uit C in Wit-Rusland. Verweerder bereidt nu een presentatie bij de Wit-Russische autoriteiten voor.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er voldoende zicht op uitzetting is en dat verweerder met voldoende voortvarendheid aan de uitzetting werkt.
8. Niet is gebleken dat de voortzetting van de bewaring ten aanzien van de vreemdelinge in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
9. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen.
10. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. J. Eisses en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2001, in tegenwoordigheid van mr. N. Hobby, griffier.
afschrift verzonden op:
25 september 2001