ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7568

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/33407
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van staandehouding en bewaring van vreemdeling op haventerrein

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 9 augustus 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van de vreemdeling, een Pakistaan, die in bewaring was gesteld. De vreemdeling was op 22 juli 2001 staande gehouden door de politie op een haventerrein, waar hij zich zonder geldige documenten bevond. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding en de daaropvolgende bewaring rechtmatig waren. De rechtbank verwees naar recente jurisprudentie van de Raad van State en concludeerde dat er voldoende feiten en omstandigheden waren die een redelijk vermoeden van illegaal verblijf rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat de verbalisant op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bevoegd was om de vreemdeling staande te houden ter vaststelling van zijn identiteit en verblijfsrechtelijke positie. De rechtbank verwierp de argumenten van de vreemdeling dat de aanhouding onrechtmatig was, omdat de politie onvoldoende had geconcretiseerd welke politietaken waren uitgevoerd en op welke gronden het vermoeden van illegaal verblijf was gebaseerd. De rechtbank oordeelde dat de tekortkomingen in het proces-verbaal van staandehouding niet leidden tot de conclusie dat de staandehouding onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Raad van State.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr :AWB 01/33407 VRWET
Inzake :A, crv nummer [crv nummer], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling,gemachtigde mr. A.C. Bosch, advocaat te Rotterdam,
tegen :de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. P.C. Mostert, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1966 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben.
2. Op 23 juli 2001 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 93 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) van de vreemdeling ontvangen.
Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 22 juli 2001 waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd.
In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op
30 juli 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. T. Sönmez, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig mevrouw J. Kolijn, tolk in de Franse taal.
De behandeling van de zaak ter zitting is geschorst teneinde verweerder
in de gelegenheid te stellen nadere informatie betreffende de aanhouding van de vreemdeling aan de rechtbank en aan de gemachtigde van de vreemdeling te doen toekomen.
Na ontvangst van deze informatie alsmede de reactie van de gemachtigde van de vreemdeling heeft de rechtbank het vooronderzoek gesloten.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nadere zitting. Hierna heeft de rechtbank uitspraak gedaan als hieronder vermeld
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet
gerechtvaardigd is te achten.
3. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat de aanhouding onrechtmatig
is geweest omdat onvoldoende geconcretiseerd is welke politietaken zijn uitgevoerd en evenmin voldoende duidelijk is waarop het vermoeden van illegaal verblijf was gebaseerd.
4. Namens verweerder is aangevoerd dat de vreemdeling is aangehouden terwijl hij zich 's nachts, zonder redelijk doel, bevond op een privé-terrein. Dat is op zichzelf al voldoende reden voor aanhouding door personeel van VNV-beveiliging. De vreemdeling bevond zich op een bedrijfsterrein, gelegen op een haventerrein. Het is bekend dat vanaf haventerreinen illegale vreemdelingen trachten de grens over te gaan. Op het moment dat de politie op het haventerrein verscheen was de vreemdeling niet in het bezit van geldige identiteitsdocumenten.
5. De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Onder verwijzing naar recente jurisprudentie van de afdeling Bestuurs-rechtspraak van de Raad van State overweegt de rechtbank dat, nu de aan de staandehouding voorafgegane aanhouding, een bevoegdheid betreft die niet bij of krachtens de Vw2000 is toegekend, zij over de aanwending van die bevoegdheid niet kan oordelen ( uitspraken van 23 juli 2001, nr. 200102662/1 en van 26 juli 2001, nr.
200102650/1).
Met de gemachtigde van de vreemdeling is de rechtbank van oordeel dat uit het op 22 juli 2001 opgemaakte proces-verbaal van staandehouding noch uit de "toelichting bij incident", vermeld aan het slot van het mutatierapport van de politie
Rotterdam-Rijnmond, voldoende duidelijk kenbaar is op grond waarvan de staandehouding heeft plaatsgevonden.
De rechtbank wijst in dit verband op de wenselijkheid van volledige invulling van het proces-verbaal van staandehouding, in het bijzonder op de omstandigheid dat in het onderhavige geval wel is aangekruist dat het redelijk vermoeden van illegaal verblijf was gebaseerd op aanwijzingen die verkregen zijn bij de controle van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van politietaken, maar dat achter het woord "namelijk..." niets is ingevuld.
Deze tekortkoming leidt echter in dit geval niet tot de conclusie dat de staandehouding onrechtmatig is geweest. Gelet op de verklaringen van verweerder ter zitting alsmede op de inhoud van het proces-verbaal van staandehouding dat verweerder op 31 juli
2001 heeft toegezonden, waren er naar het oordeel van de rechtbank voldoende feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdeling in Nederland opleveren. Immers, de vreemdeling bevond zich op een haventerrein, hetgeen niet is betwist. Voorts heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de juistheid van verweerders mededeling dat bekend is dat illegale vreemdelingen zich op het haventerrein ophouden teneinde de grens over te gaan.
De verbalisant was dan ook op grond van artikel 50, eerste lid, Vw2000 bevoegd de vreemdeling staande te houden ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De
vreemdeling beschikt niet over een geldige titel tot verblijf, is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, heeft zich aan het vreemdelingentoezicht onttrokken en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan. Gelet hierop bestaat ten
aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken.
7. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Verweerder heeft op 24 juli 2001 een Dublin-claim ingediend bij de Franse autoriteiten en naar aanleiding van die claim wordt gerappelleerd.
8. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
9. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen.
Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
10. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. M. van Paridon en uitgesproken in het openbaar op
6 augustus 2001, in tegenwoordigheid van mr. N. Hobby, griffier.
afschrift verzonden op:
14 augustus 2001