ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7545

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/754072-01
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Elkerbout
  • J. Don
  • M. Raeijmaekers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake heroïnehandel en wapenbezit met gevangenisstraf

Op 20 december 2001 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de handel in heroïne en wapenbezit. De verdachte, geboren in Turkije en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het vervoeren van een aanzienlijke hoeveelheid heroïne (ongeveer 65 kilo) en het bezit van een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet, maar erkende dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de heroïnehandel. De rechtbank benadrukte de schadelijkheid van heroïne en de gevolgen van de handel daarin, en rekende het de verdachte zwaar aan dat hij handelde uit financieel gewin zonder oog voor de gevolgen. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte bij zijn aanhouding een vuurwapen en munitie bij zich had. De verdediging voerde aan dat er onrechtmatigheden waren in het opsporingsonderzoek, maar de rechtbank oordeelde dat deze onrechtmatigheden geen invloed hadden op de strafoplegging. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank gelastte ook de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen wapens en munitie, terwijl andere in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte werden teruggegeven.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/754072-01
rolnummer 2
's-Gravenhage, 20 december 2001
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting De Dordtse Poorten te Dordrecht.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 december 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr C.F. Korvinus, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr J.H. Meulmeester heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij gewijzigde dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 10 tot en met 13 zullen worden onttrokken aan het verkeer, en dat de blijkens de Beslaglijst onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 tot en met 9 aan verdachte zullen worden teruggegeven.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopieën van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vorderingen wijziging telastlegging, gemerkt A1 en A2.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair en subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft met betrekking tot het onder 1 subsidiair telastgelegde feit het volgende overwogen.
De steller van de telastlegging heeft blijkens de omschrijving van het onder 1 subsidiair telastgelegde feit het oog gehad op de voorbereidingshandelingen strafbaar gesteld onder lid 1 sub 1 van artikel 10a van de Opiumwet. De rechtbank acht echter op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat verdachte - al dan niet tezamen met zijn broer - heeft getracht een ander te bewegen tot het plegen, doen plegen, medeplegen, uitlokken van een feit als bedoeld in het derde of vierde artikel 10 van de Opiumwet dan wel bij dat feit behulpzaam te zijn of daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen.
De rechtbank merkt in dit verband op dat er weliswaar voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte - al dan niet tezamen met zijn broer - heeft getracht zichzelf gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van een feit als bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet te verschaffen, zoals strafbaar gesteld onder lid 1 sub 2 van artikel 10a van de Opiumwet, doch deze voorbereidingshandelingen zijn niet aan verdachte telastgelegd.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 meer subsidiair en 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Motivering van de straf.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte is betrokken geweest bij het vervoeren van een zeer grote partij (ongeveer 65 kilo) heroïne in Nederland. Daartoe heeft verdachte samen met zijn broer herhaaldelijk overleg gevoerd met de mededaders, waaronder de leveranciers van de heroïne. Verdachte en zijn broer waren de beoogde afnemers van de partij heroïne.
Heroïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De hoeveelheid heroïne was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Verspreiding van en handel in heroïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ook de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Verdachte heeft gehandeld uit financieel gewin zonder oog te hebben voor de kwalijke gevolgen die verspreiding en handel van deze drug met zich brengen. De rechtbank rekent verdachte dit feit dan ook zwaar aan.
Bovendien beschikte verdachte bij zijn aanhouding over een vuurwapen en bijbehorende munitie.
Namens verdachte is door de raadsman betoogd dat er in het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd, met welke omstandigheid de rechtbank rekening zou dienen te houden bij de strafoplegging.
De rechtbank overweegt dat er inderdaad sprake is geweest van een onrechtmatigheid bij de opsporing. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat in een proces-verbaal van verhoor van een toenmalige medeverdachte ([medeverdachte]) door verbalisanten op verzoek van die medeverdachte een relaas is weergegeven dat op één punt niet overeenkomt met diens werkelijk afgelegde verklaring.
Naderhand is echter in een aanvullend proces-verbaal gerelateerd wat die medeverdachte in werkelijkheid heeft verklaard zodat het eventuele nadeel dat verdachte van deze onrechtmatigheid zou hebben ondervonden, is weggenomen. Nu die medeverdachte bovendien als getuige ter zitting is gehoord, waarbij de verdediging in de gelegenheid is gesteld om vragen te stellen aan die getuige, acht de rechtbank geen grond aanwezig voor strafverlaging op de voet van het bepaalde bij artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is gevorderd dient te worden opgelegd, hoewel zij in tegenstelling tot de officier van justitie van oordeel is dat verdachte van feit 1 subsidiair moet worden vrijgesproken. De rechtbank merkt hierbij op dat het wettelijk strafmaximum van feit 1 meer subsidiair voor het gedeelte waarvoor de rechtbank verdachte veroordeelt, hoger is dan dat van feit 1 subsidiair.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 10, 11, 12 en 13 onttrekken aan het verkeer, te weten een pistool, 3 patroonhouders en 41 patronen, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot c.q. met behulp van deze voorwerpen het onder 2 bewezenverklaarde feit is begaan, terwijl deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 tot en met 9.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair en subsidiair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 meer subsidiair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
1 meer subsidiair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
- gevangenisstraf voor de duur van 6 JAREN;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op: 31 mei 2001;
in voorlopige hechtenis gesteld op: 6 juni 2001;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 10 tot en met 13, te weten:
- 1 vuurwapen, merk Sigsauer, type P226, kaliber 9mm;
- 3 patroonhouders,
2 met merk Sigsauer en 1 zonder opschrift;
- 13 patronen, merk PMC 9mm;
- 28 patronen, merk LY 9X19.
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 tot en met 9, te weten:
- diverse Turkse bescheiden;
- 1 MEXX agenda, kleur zwart;
- 1 map ABN/AMRO;
- 1 telefoontoestel, Maxon MN2;
- 1 stk bankbescheiden,
afschrift Rabo en Ben certificaat;
- diverse bescheiden, w.o. huurcontract;
- diverse bescheiden;
- diverse bescheiden: telefoonboekje & visitekaartjes;
- 1 sleutelbos met 3 sleutels.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout, voorzitter,
Don en Raeijmaekers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Gest, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2001.