ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7539

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/11055
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.F.J.M. Schröder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking vluchtelingenstatus van eiser met Iraakse nationaliteit na vermeende terugkeer naar Irak

In deze zaak gaat het om de intrekking van de vluchtelingenstatus van eiser, een Iraakse nationaliteit, die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft op 15 juni 2001 uitspraak gedaan in de bodemzaak, waarin eiser en zijn echtgenote, mede namens hun minderjarige kinderen, beroep hebben ingesteld tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie. De Staatssecretaris stelde dat eiser aannemelijk is teruggekeerd naar Irak, gebaseerd op Turkse uit- en inreisstempels in zijn reisdocumenten. Eiser betwistte deze claim en verklaarde dat hij de stempels via omkoping had verkregen om een langer verblijf in Turkije te verhullen.

De rechtbank heeft de verklaringen van eiser en de overgelegde bewijsstukken, waaronder een verklaring van de eigenaar van hotel Atalya in Silopi, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode van 23 oktober 1997 tot 25 november 1997 in het hotel verbleef en dat het niet aannemelijk is dat hij is teruggekeerd naar Noord-Irak. De rechtbank heeft de bestreden beschikking vernietigd en de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met de bewijsvoering in asielzaken, vooral wanneer het gaat om de status van vluchtelingen en de gevolgen van terugkeer naar het land van herkomst. De rechtbank heeft de rechtsregels en de relevante bepalingen van het Vluchtelingenverdrag in haar overwegingen betrokken, en heeft vastgesteld dat de intrekking van de vluchtelingenstatus niet gerechtvaardigd was op basis van de gepresenteerde feiten.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb /11055 VRWET Z VR
UITSPRAAK
inzake: A, eiser
geboren op [...] 1967, en zijn echtgenote
B, eiseres
geboren op [...] 1970,
mede namens hun minderjarige kinderen,
verblijvende te C,
van Iraakse nationaliteit,
IND dossiernummer 9611.23.4007,
eisers,
gemachtigde: mr. D. van der Wal, medewerker Buro voor Rechtshulp te Leeuwarden;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. A. Bosch, advocaat te 's-Gravenhage.
1. PROCESVERLOOP
Eiser verblijft sinds 22 november 1996 in Nederland en is bij beschikking van 8 april 1997 toegelaten als vluchteling.
1.2 Bij beschikking van 19 september 1997 is eiseres een afgeleide vluchtelingenstatus verleend.
1.3 Bij beschikkingen van 15 oktober 1998 heeft verweerder de toelating als vluchteling van eisers ingetrokken.
1.4 Eisers hebben daartegen bij brief van 12 april 1999 bezwaar gemaakt. In verband hiermee zijn eisers op 22 januari 1999 door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken (ACV) gehoord.
1.5 Bij beschikkingen van 17 november 1999 is het bezwaar ongegrond verklaard. Tevens is eisers meegedeeld dat zij de behandeling van het beroepschrift niet in Nederland mogen afwachten.
1.6 Bij beroepschrift van 30 november hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikkingen. Voorts hebben eisers op 30 november 1999 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eisers gezonden en hen in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.7 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 3 april 2001. Eisers zijn daarbij verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
1.8 De rechtbank heeft op 19 april 2001 besloten het onderzoek te heropenen en de gemachtigde van eiser de gelegenheid te geven nadere informatie te verstrekken. Deze informatie is op 26 april 2001 door de rechtbank ontvangen. Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 16 mei 2001. Partijen hebben toestemming gegeven voor het afdoen van de zaak buiten zitting, waarna het onderzoek is gesloten.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikkingen toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
2.2 De bestreden beslissing dateert van voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank toetst de rechtmatigheid van die beslissing aan het recht zoals dat gold op het moment waarop deze beslissing werd genomen.
Op 1 april 2001 is de Vw 2000 in werking getreden. Artikel 119 Vw 2000 beperkt de toepassing van het recht dat gold voor de invoering van deze wet uitsluitend tot de mogelijkheid om beroep in te stellen, het griffierecht en de schorsende werking, zodat voor het overige het nieuwe recht van toepassing is, met inbegrip van de beoordeling van nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 83 Vw 2000. Van dergelijke feiten en omstandigheden is echter niet gebleken.
2.3 Artikel 1 (C) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen bepaalt dat het Verdrag ophoudt van toepassing te zijn op elke persoon die valt onder de bepalingen van afdeling A indien:
1. Hij vrijwillig wederom de bescherming inroept van het land waarvan hij de nationaliteit bezit;
2.(..)
3.(..)
4. Hij zich vrijwillig opnieuw heeft gevestigd in het land dat hij had verlaten of waarbuiten hij uit vrees voor vervolging verblijf hield.
2.4 Verweerder heeft zich in de bestreden beschikking - conform het ACV-advies - op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat eiser is teruggekeerd naar Irak en zich daar onder de bescherming van de daar functionerende autoriteiten heeft gesteld.
In eisers reisdocument bevinden zich immers Turkse uit- en inreisstempels van 23 oktober 1997 en 25 november 1997. Eisers verklaringen dat hij deze stempels door middel van omkoping heeft verkregen in een hotel in Silopi, overtuigen niet. Uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 13 november 1998 blijkt dat het nagenoeg onmogelijk is om via omkoping uit- en inreisstempels te verkrijgen en eiser bij tussentijdse aanhouding en ontdekking van de stempels door de Turkse autoriteiten een aanzienlijk risico op problemen zou lopen. De stelling dat reeds uit het uitreisstempel blijkt dat deze nimmer op legale wijze kan zijn verkregen omdat die stempel dateert van 23 oktober 1997, terwijl eiser pas op 24 oktober 1997 in Silopi is aangekomen, overtuigt niet. Eiser is immers op 22 oktober 1997 Turkije ingereisd en voor hem is het mogelijk geweest om de grenscontroleplaats op 23 oktober 1997 aan te doen. Hierbij is van belang dat eiser zijn gestelde verblijf op 23 oktober 1997 in Ankara en de bezoeken aan de Nederlandse ambassade en het bureau van de I.O.M. niet heeft aangetoond. Voorts heeft eiser zijn verblijf van meer dan een maand in Silopi niet met bewijsstukken onderbouwd. Niet is gebleken dat eiser een zwaarwegende reden had voor zijn terugkeer.
Eiser is thans niet meer als vluchteling aan te merken nu hij via een grenspost die nota bene in handen is van de KDP-autoriteiten Irak is ingereisd. Kennelijk koestert hij thans geen vrees voor vervolging meer. Blijkens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 13 november 1998 kan Noord-Irak gelden als binnenlands vestigingsalternatief voor vervolgden van het regime van Saddam Hoessein.
2.5 Eisers stellen zich op het standpunt dat eiser niet is teruggekeerd naar Irak. Eiser heeft via omkoping een uit-en inreisstempel laten plaatsen om een langer verblijf dan de toegestane 72 uur in Turkije te verhullen om bij een eventuele controle problemen te voorkomen. Het mag als algemeen bekend worden verondersteld dat in landen in het Midden-Oosten veel door middel van omkoping kan worden verkregen. Bovendien is verweerders stelling dat het Turkse consulaat ook toeristenvisa aan Iraakse Koerden verstrekt onjuist. Aan eisers aanbod om de betreffende stempels voor verweerder te produceren, heeft verweerder -ondanks toezegging- geen aandacht meer besteed. Evenmin is in de bestreden beschikking gereageerd op het verzoek van eiser om kennis te nemen van de in de telefoonnotitie van 18 augustus 1998 genoemde registratie die de Turkse autoriteiten bijhouden bij de grens. Subsidiair stellen eisers dat in het geval dat zou mogen aangenomen worden dat worden dat eiser wel naar Irak is gereisd, dan kan vanwege de korte duur van het verblijf in Irak zeker niet sprake zijn van vestiging als bedoeld in artikel 1 (C), sub 4, van het Handbook on procedures and criteria for determining refugee status (hierna: Handbook). Verweerder heeft artikel 1 (C) te ruim geïnterpreteerd. Dit is in strijd met paragraaf 116 van het Handbook dat bepaalt dat de cessation clauses negatief in karakter zijn, dat het een limitatieve opsomming betreft.
Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem d.d. 17 november 2000, met nr. Awb 99/6164, stellen eisers dat door de valse stempels in zijn paspoort te laten plaatsen, eiser mogelijke problemen bij uitreis uit Turkije heeft willen voorkomen. Weliswaar liep eiser in de periode van zijn verblijf in Oost-Turkije nog steeds een zeker risico, dat overigens vrij klein was omdat hij steeds in het hotel bleef, maar dit risico woog gezien de geringe kans op ontdekking niet op tegen de vrijwel zekere vaststelling bij de paspoortcontrole op het vliegveld in Istanbul dat eiser in strijd met het transitvisum in Oost-Turkije was gebleven. Tevens hebben eisers een verklaring d.d. 20 december 2000 van de eigenaar van Hotel Atalay te Silopi overgelegd, die bevestigt dat eiser van 23 november 1997 tot 25 november 1997 daar heeft verbleven.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers gesteld dat hem meerdere zaken van 'teruggekeerde' Iraki's bekend zijn, die de naam van hotel Atalya noemen als contact-adres voor het regelen van valse stempels. Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld deze stelling met stukken te onderbouwen.
2.6 De rechtbank overweegt als volgt.
Allereerst dient de vraag beantwoord te worden in hoeverre aannemelijk is geworden dat eiser naar zijn land van herkomst is teruggekeerd. Eiser heeft over zijn verblijf in Turkije in het nader gehoor en voor de ACV steeds dezelfde -consistente- verklaringen heeft afgelegd.
In eisers paspoort bevinden zich Turkse uit- en inreisstempels van Turkije naar Irak en andersom. Eiser heeft verklaard dat hij al die tijd in Turkije heeft verbleven en dat hij de stempels via omkoping in zijn paspoort heeft laten plaatsen om daarmee bij de Turkse autoriteiten de indruk te wekken dat hij niet langer dan de voor het transit-visum toegestane tijd van 72 uur in Turkije heeft verbleven. In het hotel waar eiser gedurende zijn verblijf in Turkije verbleef, hotel Atalya, heeft eiser contact gelegd met een ambtenaar die de valse stempels heeft gezet. De rechtbank kan eiser in zijn redenering volgen dat hij zo gemeend heeft de vrijwel zekere problemen bij uitreis via de luchthaven van Istanbul te willen voorkomen, ook al bleef daarbij een zeker risico bestaan op ontdekking van zijn illegaal verblijf in Oost-Turkije in de tijd dat hij daar daadwerkelijk verbleef.
Uit de door de gemachtigde van eiser na de zitting overgelegde documentatie is gebleken dat ook een andere Iraakse asielzoeker in zijn nader gehoor heeft verklaard in een vergelijkbare periode (mei 1997) in hotel Atalya in Silopi te hebben verbleven en via dit hotel de valse stempels te hebben verkregen. Hiermee acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat hotel Atalya in Silopi bestaat en dat dit hotel diensten als het verstrekken van valse stempels verleend.
Het voorgaande in aanmerking genomen en gelet op het door eiser overgelegde briefje van 20 december 2000 van de eigenaar van hotel Atalya in Silopi dat het verblijf van eiser gedurende de periode van 23 oktober 1997 tot 25 november 1997 aldaar bevestigd, is de rechtbank van oordeel dat eiser erin geslaagd is voldoende aannemelijk te maken dat hij in de eerdergenoemde periode in hotel Atalya in Silopi, Turkije, heeft verbleven.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet aannemelijk dat eiser is teruggekeerd naar Noord-Irak. Dit betekent dat het beroep gegrond is. Hieruit volgt dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
2.7 Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken.
3 BESLISSING
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de beschikking van 17 november 1999;
-draagt verweerder op een nieuwe beschikking te geven met
inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1420,-- onder
aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze
kosten aan de eisers dient te vergoeden;
-wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het griffie
recht ad ƒ 50,-- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. H.F.J.M. Schröder en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2001 in tegenwoordigheid van mr. W.H. van Veen als griffier.
----------------
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden:
15 juni 2001