ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7344

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/48146
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring na staandehouding en overbrenging

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 4 oktober 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vreemdelingenbewaring van een Liberiaan, die op 5 september 2001 in vreemdelingenbewaring was genomen. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding en overbrenging van de vreemdeling op 5 september 2001 onrechtmatig waren, wat leidde tot de onrechtmatigheid van de daaropvolgende inbewaringstelling. De uitspraak van 17 september 2001, waarin de opheffing van de maatregel van bewaring werd bevolen, was niet tijdig doorgegeven aan het Justitieel Complex waar de vreemdeling verbleef, waardoor hij onterecht was vastgehouden tot 20 september 2001. De rechtbank stelde vast dat de vreemdeling op 20 september 2001 opnieuw in bewaring was gesteld, maar deze maatregel was ook onrechtmatig, aangezien deze voortvloeide uit de eerdere onrechtmatige staandehouding en overbrenging. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de bewaring, waarbij de Staatssecretaris van Justitie werd veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een correcte procedurele afhandeling in vreemdelingenzaken en de gevolgen van onrechtmatige handelingen door de autoriteiten.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
Zitting houdende te Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: 01/48146
Datum uitspraak: 4 oktober 2001
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in samenhang met artikel 94, eerste en derde lid, van de Vreemdelingenwet
2000 (Vw 2000)
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000,
toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1981,
van Liberiaanse nationaliteit,
alias A, geboren op [...] 1970 alias A, geboren op [...] 1980 alias A, geboren op [...] 1965 alias A alias A, geboren [...] 1971,
verblijvende in het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg,
gemachtigde mr. P. Oosting,
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verweerder,
gemachtigde drs. H.W. Pieters,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
Het procesverloop
Op 20 september 2001 om 16.45 uur is de vreemdeling in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vw 2000.
Namens de Staatssecretaris van Justitie is in gevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 op 24 september 2001 aan de rechtbank kennis gegeven dat de vreemdeling, die geen beroep heeft ingesteld tegen zijn inbewaringstelling, in bewaring verblijft. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door de vreemdeling ingesteld beroep tegen de maatregel van bewaring.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 1 oktober 2001. De vreemdeling is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting was een tolk in de Engelse taal aanwezig.
De beoordeling
1.Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Algemene Termijnen Wet is de kennisgeving tijdig gedaan nu 23 september 2001 op een zondag viel.
2.De rechtbank stelt de volgende feiten vast. Op 5 september 2001 is de vreemdeling in vreemdelingen bewaring genomen. De arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem, heeft op grond van onrechtmatige staandehouding, overbrenging en daarop volgende bewaring van de vreemdeling bij uitspraak van 17 september 2001 de opheffing bevolen van de maatregel van bewaring ex artikel 59 Vw 2000 met ingang van 17 september 2001. Bedoelde uitspraak is vervolgens verzonden naar het politiebureau Haaglanden te Den Haag in plaats van naar het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg (de plaats waar de vreemdeling verbleef). Op 18 september 2001 is de uitspraak door de politie doorgezonden naar het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg. De vreemdeling is te Tilburg vastgehouden tot ambtenaren van de regiopolitie te Alkmaar waren gearriveerd.
Vervolgens is de vreemdeling op 18 september 2001 om 16.00 uur strafrechtelijk aangehouden buiten heterdaad in opdracht van de Officier van Justitie te Alkmaar in het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg. Nadat de vreemdeling vervolgens in verzekering is gesteld is hij op 20 september 2001 om 14.00 uur in vrijheid gesteld, vanaf dat tijdstip in een politiebureau te Alkmaar opgehouden op grond van artikel 50, tweede en derde lid, van de Vw 2000, vervolgens voor nader verhoor overgebracht naar een bureau van politie te ’s-Gravenhage, waarna hij in vreemdelingenbewaring is gesteld.
3.Tegen de uitspraak van 17 september 2001 heeft verweerder hoger beroep ingesteld. Daarop is nog niet beslist. Zolang die uitspraak niet is vernietigd, moet de rechtbank er dus van uit gaan, dat de vreemdelingenrechtelijke staandehouding en overbrenging op 5 september 2001 onrechtmatig waren en de daaropvolgende bewaring, als vrucht van die onrechtmatige staandehouding en overbrenging, eveneens.
4.Uit het dossier blijkt, dat de vrijheidsberoving zonder titel tussen de ontvangst van de uitspraak van de rechtbank in het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg enige uren voor de strafrechtelijke aanhouding van 16.00 uur, de strafrechtelijke vrijheidsberoving en de aansluitende vreemdelingenbewaring eveneens de vruchten zijn geweest van de onrechtmatige staandehouding en overbrenging op 5 september 2001. Uit het proces-verbaal van bevindingen, (stuk 1A), opgemaakt door een hoofdagent van politie te Haaglanden, blijkt immers dat deze in de periode tussen 13 en 18 september 2001 een opsporingsbericht met foto heeft gezien, dat was geplaatst op verzoek van het Internationaal Fraude Team (IFT) Noord-West te Alkmaar. De betreffende hoofdagent heeft de gezochte persoon herkend, contact opgenomen met voornoemd IFT en medegedeeld dat de door hen gezochte persoon de vreemdeling was, die in Den Haag in vreemdelingenbewaring zat.
5.Of de strafrechtelijke aanhouding al dan niet (on)rechtmatig was omdat zij de (strafrechtelijke) vrucht van de onrechtmatige vreemdelingenrechtelijke staandehouding en overbrenging op 5 september 2001 is geweest, behoeft in deze procedure niet beoordeeld te worden. Uit het voorgaande volgt immers, dat de vreemdelingenrechtelijke ophouding en de bewaring van 20 september 2001 de vruchten zijn van de strafrechtelijke vrucht van de onrechtmatige staandehouding, overbrenging en bewaring van 5 september 2001. De (ophouding en de) vreemdelingenbewaring van 20 september 2001 is daarmee eveneens onrechtmatig.
6.Het beroep is dan ook gegrond en de bewaring dient daarom te worden opgeheven. Schadevergoeding is niet gevraagd.
7.Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Awb, te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal ƒ 710,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
1 punt voor het verschijnen ter zitting;
waarde per punt ƒ 710,--;
wegingsfactor 1.
Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een last tot toevoeging is verleend dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van deze rechtbank.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 710,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.M van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2001 in tegenwoordigheid van mr. H. Rouwenhorst als griffier.
de griffier de rechter
Tegen deze uitspraak kan binnen een week na verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (artikel 95 van de Vw 2000 gelezen in samenhang met de artikelen 69, derde lid, en 85 van de Vw 2000).
Het hoger beroep dient, vergezeld van een kopie van deze uitspraak, te worden ingediend op het volgende adres:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC ‘s-Gravenhage
Afschrift verzonden:
4 oktober 2001